Terug naar bibliotheek
Hoofdstuk 3. Verblijf
Afdeling 5. De verblijfsvergunning asiel
Paragraaf 2. Procedurele bepalingen
Artikel 3.109c

Artikel 3.109c

Laatste versie

1. Indien de aanvraag vermoedelijk niet in behandeling zal worden genomen op grond van artikel 30 van de Wet, zijn de artikelen, 3.108d, 3.109 en 3.110 tot en met 3.118 niet, of indien de in artikel 3.108d bedoelde aanmeldfase reeds is aangevangen, niet langer van toepassing.

2. Van de vreemdeling kunnen door Onze Minister een gezichtsopname en vingerafdrukken worden afgenomen en verwerkt. De vreemdeling verleent hieraan zijn medewerking.

3. Na de indiening van de aanvraag, bedoeld in artikel 3.108c, eerste lid, kan onderzoek plaatsvinden naar de identiteit, vingerafdrukken, nationaliteit en reisroute van de vreemdeling en naar de bij hem aangetroffen of door hem overgelegde documenten en bescheiden.

4. De vreemdeling wordt zo spoedig mogelijk door Onze Minister gehoord over de mogelijkheid van toepassing van artikel 30 van de Wet. Tevens wordt de vreemdeling gehoord over zijn eventuele bezwaren tegen overdracht naar de verantwoordelijke lidstaat, als bedoeld in artikel 30, tweede lid, van de Wet. Tijdens het gehoor kunnen onder meer vragen worden gesteld omtrent de identiteit, nationaliteit, etniciteit, religie, herkomst, reisroute, documenten, eventueel verblijf in derde landen, en de personalia en verblijfplaats van familieleden. Voor zover het aanmeldgehoor, bedoeld in artikel 3.108d, zesde lid, al een aanvang heeft genomen, wordt dit gehoor voortgezet en aangemerkt als een gehoor als hier bedoeld.

5. Een afschrift van het in het vierde lid bedoelde gehoor wordt zo spoedig mogelijk ter kennis van de vreemdeling gebracht.

6. Het schriftelijk voornemen om de aanvraag niet in behandeling te nemen wordt meegedeeld door uitreiking of toezending daarvan.

7. Indien naar het oordeel van Onze Minister geen sprake meer is van een aanvraag waarop vermoedelijk zal worden besloten met toepassing van artikel 30 van de Wet wordt voor de verdere behandeling van de aanvraag alsnog de in artikel 3.109ca of de in de artikelen 3.109 en 3.110 tot en met 3.116 beschreven procedure gevolgd. Indien Onze Minister dit noodzakelijk acht, kan een aanmeldgehoor, als bedoeld in artikel 3.108d, zesde lid, worden gehouden.

8. De vreemdeling wordt in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken of opheldering te verschaffen over verkeerd vertaalde passages of misvattingen in het verslag van het gehoor, bedoeld in het vijfde lid, en nadere gegevens te verstrekken alsmede schriftelijk zijn zienswijze op het in het zesde lid bedoelde voornemen naar voren te brengen uiterlijk binnen twee weken. Indien de vreemdeling rechtens zijn vrijheid is ontnomen geldt hiervoor een termijn van een week.

9. De termijn, bedoeld in het achtste lid, vangt aan met ingang van de dag na die waarop het voornemen is uitgereikt of toegezonden.

10. De schriftelijke zienswijze is tijdig bij Onze Minister ingediend, indien deze voor het einde van de termijn is ontvangen.

11. Onze Minister houdt rekening met een na afloop van de termijn ontvangen schriftelijke zienswijze, indien de beschikking nog niet bekend is gemaakt en de afdoening van de zaak daardoor niet ontoelaatbaar wordt vertraagd. Het ontbreken van de schriftelijke zienswijze, na het verstrijken van de termijn waarbinnen de vreemdeling zijn zienswijze schriftelijk naar voren kan brengen, staat aan het geven van de beschikking niet in de weg.

12. De beschikking wordt bekendgemaakt door uitreiking of toezending ervan.

Gerelateerde rechtspraak

Rechtbank Den Haag1x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:RBDHA:2024:16600 - Rechtbank Den Haag - 10 oktober 2024

ECLI:NL:RBDHA:2024:1660010 oktober 2024Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2024:16563 - Rechtbank Den Haag - 6 oktober 2024

ECLI:NL:RBDHA:2024:165636 oktober 2024Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2024:14486 - Rechtbank Den Haag - 10 september 2024

ECLI:NL:RBDHA:2024:1448610 september 2024Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2024:10818 - Rechtbank Den Haag - 10 juli 2024

ECLI:NL:RBDHA:2024:1081810 juli 2024Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2024:6727 - Rechtbank Den Haag - 2 mei 2024

ECLI:NL:RBDHA:2024:67272 mei 2024Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2024:5481 - Rechtbank Den Haag - 10 april 2024

ECLI:NL:RBDHA:2024:548110 april 2024Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2024:2660 - Rechtbank Den Haag - 15 februari 2024

ECLI:NL:RBDHA:2024:266015 februari 2024Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2024:2292 - Rechtbank Den Haag - 14 februari 2024

ECLI:NL:RBDHA:2024:229214 februari 2024Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2024:1320 - Rechtbank Den Haag - 7 februari 2024

ECLI:NL:RBDHA:2024:13207 februari 2024Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2024:436 - Rechtbank Den Haag - 11 januari 2024

ECLI:NL:RBDHA:2024:43611 januari 2024Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak