Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2024:14372 - Rechtbank Den Haag - 16 juli 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2024:1437216 juli 2024

Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.16395

[verzoeker] , V-nummer: [v-nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. P. Scholtes),

en

de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker in het kader van de afwijzing van zijn aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER.[1]

1.1. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 19 maart 2024 afgewezen (primaire besluit). Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

1.2. Verweerder heeft aangegeven zich niet tegen toewijzing van het verzoek te verzetten.

1.3. De voorzieningenrechter heeft met toestemming van partijen bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?

2. Verzoeker is geboren op [geboortedatum] 1974 en heeft de Iraakse nationaliteit. Verzoeker heeft een aanvraag gedaan tot afgifte van een verblijfsdocument, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw[2] waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt voor het doel: ‘Familielid van een burger van de Unie’ als ongehuwde partner van [referente] (hierna: referente). Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat uit de overgelegde stukken niet is gebleken dat verzoeker en referente ten minste zes maanden feitelijk hebben samengewoond. Ook heeft verzoeker niet op andere wijze aangetoond dat verzoeker en referente ten minste zes maanden een duurzame relatie onderhouden.

Wat vinden verzoeker en verweerder in deze voorzieningenprocedure?

3. Volgens verzoeker heeft zich verweerder ten onrechte zich op het standpunt gesteld dat de indiening van het bezwaarschrift geen schorsende werking heeft. Er is namelijk geen sprake van een uitzondering op artikel 73 Vw. De voorlopige voorziening moet worden toegewezen omdat er sprake is van een spoedeisend belang nu eiser dreigt te worden uitgezet en het bezwaar bovendien een redelijke kans van slagen heeft. In bezwaar heeft verzoeker namelijk aangevoerd dat de verwarring die is ontstaan over het adres waar verzoeker en referente samenwonen het gevolg is van een fout in de huurovereenkomst die inmiddels is hersteld. Verzoeker heeft dit onderbouwd met een foto van de gewijzigde huurovereenkomst en twee verklaringen van buren, de arbeidsovereenkomst, salarisspecificaties en bankafschriften van referente. Verzoeker heeft daarnaast in bezwaar foto’s overgelegd en gewezen op een aantal Whatsappberichten waaruit blijkt dat hij en referente langer dan zes maanden samenwonen. Nu verzoeker en referente hebben aangetoond dat zij een duurzame relatie hebben en verzoeker een goede relatie heeft met de kleindochter van referente, is er ook sprake van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verzoeker verzoekt de rechtbank daarom om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat hij de beslissing op het bezwaar mag afwachten in Nederland.

4. Nu verweerder zich niet verzet tegen toewijzing van de gevraagde voorziening, zal de voorzieningenrechter het verzoek als kennelijk gegrond toewijzen.[3] Het besluit van 19 maart 2024 wordt geschorst en verzoeker mag niet worden uitgezet, totdat verweerder op het bezwaar heeft beslist.

Conclusie en gevolgen

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe.

6. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 875,-.[4] Ook moet verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.

De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Europese Unie en Europese Economische Ruimte.

Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1.


Voetnoten

Europese Unie en Europese Economische Ruimte.

Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1.