Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2024:14265 - Rechtbank Den Haag - 29 augustus 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2024:1426529 augustus 2024

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.32181

(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop),

en

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

Bij het bestreden besluit van 8 augustus 2024 heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

De rechtbank heeft het beroep op 27 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door [naam], als waarnemer van zijn gemachtigde (beiden via een beeldverbinding). De minister is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Heeft de minister voldaan aan de informatieplicht? 1. Eiser voert aan dat de minister niet voldaan heeft aan de informatieplicht van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). De uitspraak van 24 juli 2024 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State[1] maakt niet dat de minister zich, in de zes maanden die hij heeft gekregen om zijn werkwijze in overeenstemming te brengen met de eisen uit artikel 5.3 van het Vb 2000, niet hoeft in te spannen om eiser alsnog voldoende te informeren over de gronden van bewaring. In dit verband stelt eiser dat hem alleen de (algemene) informatiefolder is uitgereikt. Een mondelinge toelichting op de gronden is niet gegeven aan eiser. Eiser stelt hierdoor niet voldoende te zijn geïnformeerd en verzoekt de rechtbank een belangenafweging te maken die in het voordeel van eiser moet uitvallen.

1.1. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het klopt dat de minister niet heeft voldaan aan de informatieplicht van artikel 5.3 van het Vb 2000. Die plicht houdt in dat de vreemdeling schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte moet worden gebracht van de redenen van bewaring, van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten en van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen.[2] Uit de maatregel van bewaring en het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van gehoor blijkt dat de minister aan eiser een informatiefolder in de Arabische taal heeft uitgereikt en dat deze mondeling is toegelicht aan eiser. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen dat dat niet is gebeurd. Op de zitting heeft de minister verteld dat dit een algemeen informatiefolder betreft waarin niet vermeld wordt welke gronden van bewaring op eiser van toepassing zijn. Dit is onvoldoende om aan de voorwaarden uit artikel 5.3 van het Vb 2000 te voldoen.[3] Hierdoor heeft de minister niet voldaan aan de informatieplicht.

1.1.1. Als de minister niet voldoet aan de informatieplicht uit artikel 5.3 van het Vb 2000, leidt dat echter pas tot onrechtmatigheid van de bewaring als de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.[4] Dat betekent dat de rechtbank een belangenafweging moet maken. Deze belangenafweging valt in het voordeel van de minister uit. Eiser is niet feitelijk benadeeld door de schending van de informatieplicht, omdat met eiser in het gehoor voor de inbewaringstelling is besproken op welke gronden hij in bewaring zou worden gesteld, zodat hij daarover (met de hulp van een tolk) is geïnformeerd. Daarnaast is aan eiser tijdens het gehoor medegedeeld dat hij kosteloos beroep kon instellen en is aan hem een advocaat toegevoegd die namens hem beroep heeft ingesteld. Daar staat tegenover dat uit de (onbetwiste) gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd een onttrekkingsrisico volgt, zodat de minister er belang bij heeft om eiser in bewaring te stellen.

Leidt eisers wens om naar Frankrijk te worden gestuurd tot een ander oordeel?

2. Eiser merkt verder op dat hij graag naar Frankrijk wil gaan, omdat zijn familieleden daar verblijven. Zijn familie is bezig om hem naar Frankrijk te halen. Deze opmerking kan niet tot een ander oordeel leiden. Het is immers aan de Franse, en niet aan de Nederlandse, autoriteiten om te beslissen of eiser toegang tot Frankrijk krijgt.

Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?

3. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan.[5]

Conclusie

4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep ongegrond;

  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

ABRvS 24 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2979, r.o. 6.

Dat volgt uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000 en ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180, r.o. 7.

ABRvS 24 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2979.

ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180, r.o. 9.

Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.


Voetnoten

ABRvS 24 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2979, r.o. 6.

Dat volgt uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000 en ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180, r.o. 7.

ABRvS 24 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2979.

ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180, r.o. 9.

Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.