ECLI:NL:RBDHA:2024:13599 - Rechtbank Den Haag - 14 augustus 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL24.27322
[V-nummer]
[eiseres] ,
geboren op [geboortedatum] 2002, van Turkse nationaliteit, eiseres (gemachtigde: mr. E. Arslan),
en
**de minister van Asiel en Migratie,**voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.T.M. Vroom-van Berckel).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. Eiseres heeft op 11 september 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 1 juli 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
1.1. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2. De rechtbank heeft het beroep op 7 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, A. Arpat als tolk in de Turkse taal en de gemachtigde van verweerder.
Overwegingen
Achtergrond
2. Eiseres is op [medio 1] september 2021 vertrokken uit Turkije en is op die datum naar Polen gegaan. Eiseres heeft in Polen gestudeerd tot [medio 2] juni 2022. Eiseres is toen met de auto door Duitsland naar Nederland gereisd. Zij is op [medio 3] juni 2022 in Nederland aangekomen. Eiseres heeft op 11 september 2022 asiel aangevraagd in Nederland.
Asielrelaas
3. Eiseres heeft het volgende aan haar asielrelaas ten grondslag gelegd. Eiseres heeft verklaard dat zij en haar familie op verschillende wijzen actief zijn geweest bij de Gülenbeweging. Uit de door haar overgelegde juridische documenten blijkt dat de Turkse autoriteiten hiervan op de hoogte zijn geraakt en haar vader hiervoor veroordeeld hebben. Bij terugkeer naar Turkije vreest eiseres voor vervolging en mogelijk een gevangenisstraf en/of marteling.
Besluitvorming
4.1. Verweerder heeft de volgende relevante elementen onderscheiden:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. ( Toegedichte) betrokkenheid bij de Gülenbeweging.
4.2. Verweerder blijft in het bestreden besluit bij de afwijzing van de asielaanvraag van het voornemen van 26 juni 2024. Verweerder acht alle elementen geloofwaardig, maar stelt dat eiseres geen vluchteling is zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag
Beroepsgronden eiseres
5. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de asielaanvraag en heeft het volgende aangevoerd. Eiseres voert aan dat verweerder op 28 juni 2024 een beslissing had moeten nemen dan wel de aanvraag van eiseres naar de verlengde procedure had moeten doorsturen of in overleg met de gemachtigde van eiseres de algemene procedure had moeten verlengen. Dit blijkt uit de termijnen volgend uit de artikelen 3.110, 3.113 tot en met 3.115 en 3.118b van het Vb
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, door het besluit te nemen op 1 juli 2024, in strijd heeft gehandeld met artikelen 3.114 en 3.115 van het Vb. Dit leidt tot een gebrek in de besluitvorming. Verweerder heeft ook op zitting erkend dat het besluit enkele dagen later is genomen dan had gemoeten, maar stelt zich op het standpunt dat eiseres hier geen nadeel aan heeft ondervonden. De rechtbank leest hierin dat verweerder verzoekt om het gebrek in de besluitvorming te passeren. Eiseres stelt dan ten eerste dat het aan verweerder is om te motiveren waarom zij hieraan geen nadeel heeft ondervonden, maar stelt ook dat zij wel nadeel heeft ondervonden. Het beleid ten aanzien van Gülenisten is namelijk gewijzigd op 1 juli 2024. Doordat het besluit op die datum is genomen is daardoor getoetst aan het nieuwe beleid met het vervallen groepenbeleid. De rechtbank zal hieronder daarom beoordelen of dit gebrek in de besluitvorming gepasseerd kan worden. De rechtbank zal eerst beoordelen of het nieuwe beleid zorgvuldig tot stand is gekomen. Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of er een zwaardere bewijslast geldt bij een toets aan het nieuwe beleid en of eiseres door de toets aan het nieuwe beleid is benadeeld.
6.1. Verweerder heeft op de zitting het nieuwe beleid toegelicht en gesteld dat er twee wijzigingen in het beleid zijn doorgevoerd, één wijziging op 1 december 2023, die specifiek over Gülen-aanhangers gaat en één wijziging op 1 juli 2024, die gaat over het vervallen van het groepenbeleid in het algemeen. Verweerder heeft ten aanzien van deze beleidswijzigingen gewezen op de kamerbrieven en landeninformatie. In de Kamerbrief van 28 november 2023
6.1.1. De rechtbank is van oordeel dat eiseres er terecht op heeft gewezen dat verweerder selectief uit de landeninformatie heeft geput als het gaat over de beleidswijziging van 1 december 2023 en dat verweerder nader dient te motiveren waarom de intensiteit van het vervolgen van Gülenisten is afgenomen. In het ambtsbericht staan namelijk onder andere de volgende passages: ‘Het was lastig om verifieerbare informatie te vinden over de situatie van (vermeende) Gülenisten in Turkije, omdat hun beweging in dit land was verboden. (…) In Turkije kwamen mensen echter niet openlijk uit voor hun affiliatie met de Gülenbeweging. Derhalve bleef informatie over de situatie van (vermeende) Gülenisten schaars, verbrokkeld en anekdotisch van aard.’
6.2. Verweerder stelt dat eiseres niet is benadeeld door het nemen van het besluit op 1 juli 2024, omdat het nieuwe beleid waarin het groepenbeleid is vervallen niet wezenlijk iets aan het voornemen verandert. In het voornemen is immers reeds overwogen dat er geen reden was om geringe indicaties aan te nemen. De zienswijze heeft daar geen verandering in gebracht.
6.2.1. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft waarom door het nemen van het besluit op 1 juli 2024, de dag waarop het groepenbeleid is vervallen, eiseres niet is benadeeld. In het beleid en het bestreden besluit kan wel staan dat voor de vreemdeling die behoort tot een groep, waarvoor in algemene zin een risicoprofiel is aangewezen, het individualiseringsvereiste blijft gelden en dat er ‘geen aangepaste bewijslastverdeling’ [onderstreping telkens door de rechtbank] geldt’
6.3. Verweerder stelt vervolgens dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten staat. Verweerder baseert dit onder andere op het ambtsbericht
6.3.1. De rechtbank is van oordeel dat verweerder nader dient te motiveren waarom eiseres niet in de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten staat. Eiseres heeft in dit kader aangevoerd dat haar vader is beschuldigd van het oprichten en besturen van de gewapende terreurorganisatie [naam organisatie] en een hoge straf opgelegd heeft gekregen en dat er navraag naar haar is gedaan. Haar vader heeft in voorarrest gezeten en heeft gevangenisstraffen opgelegd gekregen van vijf jaar en twaalf jaar en zes maanden.
Conclusie en gevolgen
7. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als ongegrond. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
7.1. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor acht weken.
7.2. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het besluit van 1 juli 2024;
-
draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
-
veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B. de Boer, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Roefs, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Verdrag betreffende de status van Vluchtelingen van Genève van 28 juli 1951, zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 31 januari 1967.
Vreemdelingenwet 2000.
Vreemdelingenbesluit 2000.
Kenmerk: 4845580
Algemeen Ambtsbericht Turkije augustus 2023.
Algemeen Ambtsbericht Turkije augustus 2023, pagina 43.
Algemeen Ambtsbericht Turkije augustus 2023, pagina 43.
Algemeen Ambtsbericht Turkije, augustus 2023, pagina 44.
Bestreden besluit, pagina 2.
Kenmerk: 5213923.
Kamerbrief van 5 maart 2024, pagina 5.
Vreemdelingencirculaire 2000.
Zie voetnoot 5.
Rapport Nader Gehoor, pagina 6.