ECLI:NL:RBDHA:2024:1320 - Rechtbank Den Haag - 7 februari 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40345
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2024 in de zaak tussen
[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. C.M. Suurmeijer),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 27 december 2023 niet in behandeling genomen omdat Kroatië akkoord is gegaan met het verzoek om terugname.
1.1. De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Dat staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Heeft de staatssecretaris een claimverzoek mogen indienen bij Kroatië?
5. Eiser betoogt dat hij in Kroatië geen asiel heeft aangevraagd. Bij het afnemen van zijn vingerafdrukken werd hij bovendien geschopt en geslagen. Eiser stelt verder dat hij zijn eerste asielaanvraag heeft ingediend in Griekenland en dat daarom dat land de verantwoordelijke lidstaat is. Dat betekent volgens eiser dat Griekenland op grond van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening de lidstaat is waar het claimverzoek had moeten worden ingediend. De staatssecretaris had dan ook geen claimverzoek bij Kroatië mogen indienen. Bovendien is de keuze voor Kroatië onvoldoende gemotiveerd. Omdat de termijn om te claimen bij Griekenland al is verlopen, dient eiser opgenomen te worden in de nationale procedure.
5.1. De beroepsgrond slaagt niet. Er is namelijk geen reden om te twijfelen aan de informatie uit Eurodac, waaruit blijkt dat eiser in Kroatië een asielaanvraag heeft ingediend. Uit vaste rechtspraak volgt dat de staatssecretaris in beginsel van de juistheid van deze informatie mag uitgaan.
5.2. De rechtbank oordeelt verder dat de staatssecretaris bij Kroatië een verzoek om terugname mocht indienen. Eiser heeft niet onderbouwd dat in een situatie als deze met meerdere treffers in Eurodac dwingend uit de Dublinverordening volgt dat een lidstaat gehouden is om altijd het claimverzoek in te dienen bij de lidstaat met de oudste Eurodac-treffer. De staatssecretaris heeft bij meerdere treffers in Eurodac een zekere vrijheid om te kiezen welke Eurodac-treffer hij aan een claimverzoek ten grondslag legt.
Heeft de staatssecretaris onzorgvuldig gehandeld met het indienen van het claimverzoek bij Kroatië?
6. Eiser stelt dat hij al op 8 september 2023 een loopbrief heeft ontvangen en dat die brief moet worden aangemerkt als een verzoek om internationale bescherming in de zin van artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening. Eiser wijst ter onderbouwing van zijn standpunt op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 september 2023.
6.1. Op de zitting heeft de staatssecretaris desgevraagd verklaard de juistheid van de in kopie overgelegde loopbrief niet te kunnen bevestigen, omdat eiser dit stuk eerst op zitting heeft overgelegd. De staatssecretaris kan verder niet bevestigen of 8 september 2023 moet worden aangemerkt als datum waarop een verzoek om internationale bescherming is ingediend.
6.2. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het kan in het midden blijven of 8 september 2023 moet worden aangemerkt als datum waarop een verzoek om internationale bescherming in de zin van artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening is ingediend. Ook als er vanuit wordt gegaan dat het nemen en toezenden van de vingerafdrukken niet binnen de in artikel 9, eerste lid, van de Eurodacverordening genoemde termijn is gebeurd, baat dat eiser niet. Uit de Eurodac- en de Dublinverordening volgt namelijk niet dat het niet halen van de in de Eurodacverordening neergelegde termijn voor het nemen en toezenden van vingerafdrukken betekent dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek is overgegaan op Nederland.
6.3. Dat eiser pas is gehoord nádat het claimverzoek al aan Kroatië was verzonden maakt in dit specifieke geval de besluitvorming niet onzorgvuldig. Eiser is namelijk, zonder bericht, niet verschenen op het geplande gehoor van 3 november 2023. Dit komt voor zijn rekening en risico. De staatssecretaris was onder deze omstandigheden niet gehouden te wachten met het verzenden van het claimverzoek – en daardoor het risico te lopen dat de termijn van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening zou verstrijken – totdat eiser wel zou verschijnen op een opnieuw te plannen gehoor als bedoeld in artikel 3:109c, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
Kan ten aanzien van Kroatië worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
7. Eiser betoogt dat ten aanzien van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat in Kroatië structureel sprake is van pushbacks die als mensonterend moeten worden gezien. De staatssecretaris is gehouden om goed onderzoek te doen of Dublinclaimanten goed terecht komen in de aangezochte lidstaat. Op de zitting heeft eiser desgevraagd nader toegelicht geen andere informatie te hebben dan waarover de Afdeling bij uitspraak van 13 september 2023 al heeft geoordeeld.
7.1. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat de staatssecretaris er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Kroatië dit niet doet. Gelet op het arrest Jawo ligt de drempel hiervoor bijzonder hoog. Deze drempel is bereikt als de onverschilligheid van de autoriteiten van de lidstaat tot gevolg zou hebben dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om, terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt te voorzien in zijn meest elementaire behoeften.
7.2. De beroepsgrond slaagt niet. De Afdeling heeft in de hiervoor genoemde uitspraak van 13 september 2023 geoordeeld dat de staatssecretaris voor Kroatië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft dit recent in de uitspraak van 19 januari 2024 nogmaals bevestigd.
Had de staatssecretaris gebruik moeten maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 17 van de Dublinverordening?
8. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De systematische tekortkomingen in Kroatië in samenhang bezien met zijn persoonlijke ervaringen aldaar en de aanwezigheid van zijn jongere broer in Nederland maken dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor overdracht aan Kroatië van bijzondere hardheid zou getuigen. Eiser verwijst ter onderbouwing naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem.
8.1. Een lidstaat kan, op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, besluiten een bij hem ingediende asielaanvraag van een onderdaan van een derde land te behandelen, ook al is hij daartoe niet verplicht. De staatssecretaris gebruikt deze bevoegdheid in ieder geval indien bijzondere, individuele omstandigheden maken dat overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.
8.2. Deze beroepsgrond slaag niet. De staatssecretaris kan zich namelijk in redelijkheid op het standpunt stellen dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Uit 7.2 volgt namelijk dat de staatssecretaris voor Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan en dat zijn persoonlijke ervaringen aldaar dat niet anders maken. Dat eiser bij zijn jongere broer, die ook in de asielprocedure zit, wil blijven is begrijpelijk, maar dat maakt niet dat sprake van een bijzondere, individuele omstandigheid die maakt dat de overdracht aan Kroatië van onevenredige hardheid getuigt. In dat verband kan de staatssecretaris in redelijkheid van belang achten dat de Dublinverordening niet bedoeld is als route waarlangs, buiten de gezinsverbanden die door de Dublinverordening worden beschermd, verblijf bij een gezinslid in Nederland kan worden verkregen.
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen en het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Hollebrandse, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Voors, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
NL23.40346.
Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
ABRvS 24 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1583.
Vgl. ABRvS 29 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1395.
Vgl. ABRvS 24 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1401.
ABRvS 21 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3569.
ABRvS 12 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:84.
ABRvS 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411.
HvJEU 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
ABRvS 19 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:177.
EHRM 2 december 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:1202DEC003273308.
Aanmeldgehoor Dublin, p. 7.
Rechtbank Den Haag, z.p. Haarlem, 19 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:21350.
Dat staat in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
ABRvS 25 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2385.
Aanmeldgehoor Dublin, p. 4.