ECLI:NL:RBDHA:2024:12643 - Rechtbank Den Haag - 24 juni 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 24/2448 en AWB 24/804
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 25 juni 2024 in de zaak tussen
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. A.H. Hekman),
en
(gemachtigde: mr. A. van Beurden).
Procesverloop
Wat is er – in de kern – gebeurd? Eiser/verzoeker (hierna: eiser) heeft op 3 oktober 2023 bij de Immigratie- en naturalisatiedienst (IND) een aanvraag gedaan tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Hij heeft daarbij als zijn geboortedatum [2007] opgegeven. Eiser is in eerste instantie in een opvanglocatie voor minderjarigen te [plaats] geplaatst.
Door het ontbreken van identificerende documenten heeft een leeftijdsschouw plaatsgevonden. De uitkomst daarvan was ‘twijfel’. Vervolgens heeft de IND op 6 oktober 2023 een zogenoemd Dublinonderzoek opgestart in Duitsland. De Duitse autoriteiten hebben de IND op 6 december 2023 bericht dat eiser in Duitsland is geregistreerd met als geboortedatum [2005]. Op 18 december 2023 heeft de IND geregistreerde leeftijd van eiser aangepast naar [2005].
Omdat eiser door de gewijzigde leeftijdsregistratie thans als meerderjarige wordt beschouwd, heeft het COA hem op 27 december 2023 overgeplaatst naar een opvanglocatie voor meerderjarigen in [plaats]. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze overplaatsing en verzoekt om terugplaatsing naar een opvanglocatie voor minderjarigen. Tevens heeft hij verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (AWB 24/804).
Bij besluit van 13 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft het COA dit bezwaar ongegrond verklaard en het verzoek om terugplaatsing afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (AWB 24/2448). Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is nu connex aan dit beroep.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting op het beroep en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft plaatsgevonden op 7 mei 2024. Eiser is verschenen, bijgestaan door waarnemend gemachtigde F. Hoppenbrouwer, zijn voogd [voogd] en tolk A. Sharbad. Het COA heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft op 15 mei 2024
Het COA heeft op 5 juni 2024 gereageerd. Eiser heeft op 12 juni 2024 gereageerd.
De rechtbank heeft partijen vervolgens bericht zonder nadere zitting uitspraak te doen, tenzij één van de partijen binnen één week aangeeft te willen worden gehoord. Hierop hebben partijen niet gereageerd.
De rechtbank sluit heden het onderzoek.
Overwegingen
Vrijstelling griffierecht
1. Eiser heeft in beide zaken verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van
het griffierecht door betalingsonmacht. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat eiser voldoet aan de voorwaarden voor deze vrijstelling. De rechtbank verleent eiser daarom vrijstelling van de betaling van het griffierecht in beide zaken.
Inzake het beroep
2. Aan het bestreden besluit legt het COA in de kern ten grondslag dat het de
bevoegdheid heeft om (indien noodzakelijk) een asielzoeker over te plaatsen
3. Eiser voert in beroep aan dat het COA zich niet heeft mogen baseren op de gewijzigde leeftijdsregistratie van de IND. Volgens eiser bestaan er concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de leeftijd en de leeftijdsbepaling door de IND. Eiser wijst hierbij op zijn geboorteakte, het individueel uittreksel en zijn familieboekje, die hij heeft overgelegd. Uit deze documenten blijkt dat hij is geboren op [2007]. Ook voert hij aan dat de leeftijdsregistratie in Duitsland onzorgvuldig heeft plaatsgevonden. Zo is volgens eiser onduidelijk op basis van welke informatie de Duitse autoriteiten hebben geregistreerd dat hij op [2005] geboren zou zijn. Volgens hem kan de IND zonder nadere motivering niet uitgaan van de leeftijdsregistratie die de Duitse autoriteiten hebben gedaan.
4. De beroepsgrond slaagt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5. Uit de hiervoor genoemde uitspraak van de ABRvS van 15 mei 2024 volgt dat het COA in beginsel mag uitgaan van de leeftijdsbepaling door de IND. Dit is anders als een vreemdeling concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht waaruit blijkt dat reden voor twijfel bestaat over zijn leeftijd. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als een vreemdeling te kennen heeft gegeven dat hij bij de IND is opgekomen tegen de leeftijdsbepaling en op welke gronden hij dat heeft gedaan. In dat geval moet verweerder navraag doen bij de IND over de leeftijdsbepaling en daarover in samenspraak met de IND zelf een standpunt vormen in het kader van de opvangbehoeften van de vreemdeling.
6. Eiser heeft concrete aanknopingspunten naar voren gebracht om te twijfelen aan de juistheid van de aanpassing in de leeftijdsregistratie, zoals die door de IND is gedaan. Zo geven de documenten die eiser heeft ingebracht aan dat hij is geboren op [2007]. De enkele omstandigheid dat deze documenten niet identificerend zijn, maakt de bewijswaarde ervan niet op voorhand minder of nihil. Van belang is daarbij dat de IND deze documenten (nog) niet heeft onderzocht op echtheid. Verder volgt de rechtbank eiser erin dat het onduidelijk is gebleven op basis van welke informatie de Duitse autoriteiten de datum van [2005] hebben geregistreerd als geboortedatum van eiser. In het bericht vanuit de Dublin Unit Germany aan de IND is slechts vermeld dat eiser in Duitsland is geïdentificeerd via vingerafdrukken, dat hij is geregistreerd als volwassene met geboortedatum [2005] en dat hij geen asiel heeft aangevraagd in Duitsland. Deze vermelding gaat gepaard met de opmerking: *“There is absolutely no more information known to the German Dublin Unit about him or on what grounds his personal details were taken.”*De rechtbank maakt hieruit in ieder geval op dat de Duitse autoriteiten geen leeftijdsonderzoek hebben verricht en dat zij zich ook niet hebben gebaseerd op bepaalde documenten. Voorts acht de rechtbank het van belang dat eiser bij de IND is opgekomen tegen de gewijzigde leeftijdsaanpassing.
7. De in rechtsoverweging 6 genoemde omstandigheden maken dat er concrete aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door de IND gewijzigde leeftijdsregistratie van eiser. Het COA heeft zich niet achter deze registratie mogen scharen. Het COA heeft nagelaten om – in samenspraak met de IND – een eigen standpunt te vormen over de leeftijdsbepaling van eiser in het kader van zijn opvangbehoeften. De memo’s van de IND en de aanvullende motivering zijn daartoe ontoereikend, omdat hieruit niet volgt dat er samenspraak is geweest met de IND en hieruit ook niet volgt dat het COA zelf een eigen standpunt heeft bepaald. Dat het COA voldoende rekening heeft gehouden met de opvangbehoeften van eiser, volgt de rechtbank dan niet. Het mag zo zijn dat er bij de overplaatsing naar de meerderjarigenopvang een speciale intake plaatsgevonden en heeft de COA-contactpersoon van eiser veelvuldig contact met hem gehad. Dit neemt evenwel niet weg dat eiser heeft de door hem gewenste begeleiding niet heeft gehad. Het argument van het COA dat op de meerderjarigenopvang intensieve(re) begeleiding mogelijk is, maar dat eiser zich hiervoor niet heeft gemeld, acht de rechtbank ontoereikend om staande te houden dat het COA aan zijn verplichting jegens eiser heeft voldaan. Het is namelijk primair aan het COA om een beoordeling te maken van de bijzondere opvangbehoeften van een vreemdeling.
8. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot stand gekomen.
9. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Het COA zal een nieuw besluit op het bezwaar van eiser moeten nemen, zulks met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
10. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, een voorlopige voorziening te treffen. Deze voorziening houdt in dat het COA eiser dient terug te plaatsen naar een opvanglocatie voor minderjarigen. Deze voorziening geldt tot zes weken nadat het COA de nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser bekend heeft gemaakt.
11. De rechtbank veroordeelt het COA in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de nadere reactie met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
11. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
12. Gelet op de uitkomst van de beroepszaak, veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder wel in de door eiser gemaakte proceskosten inzake het verzoek om een voorlopige voorziening. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Bpb vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank in de zaak AWB 24/2448:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het bestreden besluit;
-
draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak;
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.187,50;
-
bepaalt dat het COA eiser terugplaatst naar een opvanglocatie voor minderjarigen, tot zes weken na de nieuwe beslissing op het bezwaar.
De voorzieningenrechter in de zaak AWB 24/804:
-
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2024.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
ECLI:NL:RVS:2024:2011.
Op grond van artikel 11 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva).
Vergelijk de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 21 maart 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:2977, en zittingsplaats Arnhem van 23 april 2024, AWB 24/4658 (nog niet gepubliceerd).
Vergelijk de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 30 januari 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:519.
Zie o.m. de uitspraak van de ABRvS van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3631 en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 3 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:5117.
Als bedoeld in artikel 21 van de Opvangrichtlijn en artikel 18a van de Rva.
Eiser wijst in dit verband op de uitspraken van deze rechtbank van 18 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20122, en van haar zittingsplaats Roermond van 13 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1535, alsmede naar de uitspraak van de ABRvS van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3147.
Eiser wijst in dit verband op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch,
2 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:11809.
Artikel 18a, tweede lid, van de Rva.