Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2024:12221 - Rechtbank Den Haag - 6 augustus 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2024:122216 augustus 2024

Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 23/5713

[eiser] , uit [woonplaats] (Kenia), eiser

(gemachtigde: mr. N.B. Swart),

en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de buiten behandelingstelling van zijn paspoortaanvraag.

1.1. Verweerder heeft de aanvraag met het besluit van 7 juli 2021 buiten behandeling gesteld. Met het bestreden besluit van 22 juli 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, en is hij bij de buiten behandelingstelling gebleven.

1.2. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.3. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en doet zij uitspraak met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?

2. Verweerder heeft de paspoortaanvraag van eiser buiten behandeling gesteld, omdat de identiteit, en daarmee de nationaliteit, van eiser niet kan worden vastgesteld. Bij het bestreden besluit van 22 juli 2022 is verweerder bij dit oordeel gebleven. Is het beroep ontvankelijk?

3. Eiser heeft op 31 augustus 2023 beroep ingesteld. De rechter zal daarom eerst beoordelen of het beroep tijdig is ingediend, dan wel of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.

4. Eiser heeft op 14 september 2023 te kennen gegeven dat hij het besluit van 22 juli 2022 ‘pas onlangs’ heeft ontvangen. De vraag die daarom eerst moet worden beantwoord is of verweerder het bestreden besluit op juiste wijze bekend heeft gemaakt, door toezending of uitreiking aan de belanghebbende.[1] Verweerder heeft te kennen gegeven het bestreden besluit op 22 juli 2022 per aangetekende post aan eiser te hebben verzonden. Vanwege het tijdsverloop is registratie van de verzending echter niet meer beschikbaar. Verweerder heeft het bestreden besluit op dezelfde dag ook per e-mail aan eiser verzonden. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat tussen partijen een bestendige emailpraktijk is ontstaan, omdat eiser per email zijn bezwaarschrift heeft ingediend en gedurende de bezwaarprocedure meermaals per email met verweerder heeft gecommuniceerd. Ook in de primaire fase is er veelvuldig e-mailcontact tussen eiser en verweerder geweest over de door hem in te dienen bewijsstukken. Daarmee heeft eiser impliciet kenbaar gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.[2] Het bestreden besluit is dan ook op 22 juli 2022 op juiste wijze aan eiser bekend gemaakt. Het beroep is ruim een jaar later ingesteld en dus niet binnen de daarvoor geldende termijn van zes weken. Het beroep is dan ook te laat.

5. De rechtbank is verder van oordeel dat deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. De enkele stelling van eiser dat er niet vanuit mag worden gegaan dat een email met grote bijlage zal worden ontvangen, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank wijst er daarbij op dat het primaire besluit en de door eiser overgelegde bewijsstukken ook allemaal per e-mail zijn verzonden en in goede orde door beide partijen zijn ontvangen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat dit voor het bestreden besluit anders zou zijn.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak dus niet inhoudelijk. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2024.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb.

Artikel 2:14, eerste lid, van de Awb.


Voetnoten

Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb.

Artikel 2:14, eerste lid, van de Awb.