ECLI:NL:RBDHA:2024:12053 - Rechtbank Den Haag - 1 augustus 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5683
[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer], (gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Imami - Kalloemisier).
Inleiding
1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot verlenging van zijn verblijfsvergunning asiel.
1.1 Verweerder heeft met ingang van 29 juni 2017 een verblijfsvergunning asiel
1.2 Vanwege het verlopen van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning asiel is op 2 augustus 2022 een voornemen uitgebracht tot beëindiging van de internationale beschermingsstatus. Eiser heeft tegen dit voornemen geen zienswijze ingediend.
1.3 Bij besluit van 20 september 2022 is de internationale beschermingsstatus van eiser met ingang van diezelfde datum beëindigd.
1.4 Op 21 augustus 2023 heeft eiser verlenging van zijn eerdere verblijfsvergunning asiel aangevraagd.
1.5 Bij besluit van 19 januari 2024 (bestreden besluit) is deze aanvraag niet in behandeling genomen.
1.6 Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.7 Verweerder heeft op dit beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.8 De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, T.J. Hussain als tolk en de gemachtigde van verweerder. Het onderzoek is aan het einde van de zitting gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1994 en de Pakistaanse nationaliteit te hebben. Met ingang van 29 juni 2017 heeft eiser op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 (de a-grond; erkend verdragsvluchteling) een verblijfsvergunning asiel voor de duur van vijf jaar in Nederland gehad.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Verweerder heeft de internationale beschermingsstatus van eiser bij besluit van 20 september 2022 beëindigd
4. De verlengingsaanvraag die eiser vervolgens in augustus 2023 heeft ingediend is door verweerder niet in behandeling genomen (deze beroepsprocedure). Redengevend daarvoor is dat eiser ten tijde van deze verlengingsaanvraag niet meer in bezit was van een geldige verblijfsvergunning asiel en het besluit tot beëindiging van de internationale beschermingsstatus onherroepelijk is geworden.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep het volgende aan. Eiser stelt aan psychiatrische aandoeningen te lijden – o.a. depressies en langdurige verwardheid – en verwijst hierbij naar de calamiteitenmeldingen uit 2017 en 2022. Vanwege deze psychische problematiek was eiser niet in staat tijdig een verlenging van zijn asielstatus aan te vragen, dan wel een inschrijving in de GBA te regelen. Daardoor heeft hij het voornemen en het bestreden besluit inzake de intrekking van zijn asielstatus nooit ontvangen en mag hem daarom niet worden tegengeworpen dat hij geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de intrekking van zijn asielstatus. Zijn asielstatus heeft hij echter nooit verloren. De enkele omstandigheid dat de geldigheidsduur van eiser zijn verblijfstitel in Nederland is verlopen, maakt nog niet dat eiser zijn asielstatus daarmee automatisch verliest. Zeker nu de situatie voor Ahmadi’s in Pakistan alleen nog maar slechter is geworden. Voor intrekking van de asielstatus dient te worden voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 11 en 14 van de Kwalificatierichtlijn
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Vaststaat dat eiser vóór 29 juni 2022 geen verlengingsaanvraag heeft ingediend, dat eiser in ieder geval niet binnen de daarvoor geldende termijn een zienswijze heeft ingediend op het voornemen van 2 augustus 2022 en ook niet binnen de gestelde termijn beroep heeft ingesteld tegen het besluit tot beëindiging van 20 september 2022. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd erkend dat het besluit tot beëindiging van de internationale beschermingsstatus van eiser formele rechtskracht heeft gekregen.
7. Nu eiser niet tijdig om verlenging van de hem verleende verblijfsvergunning heeft aangevraagd en ook niet is opgekomen tegen de beëindiging van internationale beschermingsstatus van de verblijfsvergunning, heeft verweerder op goede gronden de aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning buiten behandeling gesteld. Kort en eenvoudig gezegd: er viel namelijk niets meer te verlengen, nu eiser op dat moment niet beschikte over een verblijfsvergunning met internationale beschermingsstatus.
8. Het betoog van eiser dat hij zijn internationale beschermingsstatus niet heeft kunnen verliezen met het verlopen van de geldigheidsduur, leidt niet tot een ander oordeel. Uit vaste rechtspraak
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de verlengingsaanvraag op goede gronden niet in behandeling heeft genomen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en de uitspraak is verzonden op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Verwezen is hier naar artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw, in samenhang met paragraaf C2/10.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004.
Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 9 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1253.