ECLI:NL:RBDHA:2024:11120 - Rechtbank Den Haag - 18 juli 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/2247
[eiser] e.a., uit [woonplaats] , eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland, verweerder
(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2] ).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen een door verweerder genomen verkeersbesluit.
1.1. Verweerder heeft op 11 mei 2023 een verkeersbesluit genomen. Met het bestreden besluit van 8 februari 2024 heeft verweerder het door eisers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.2. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, vertegenwoordigd door [eiser] en [naam 3] , en de gemachtigden van verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
2. Eisers wonen aan [straatnaam 1] , [straatnaam 2] en [straatnaam 3] in [plaatsnaam] . In deze straten geldt eenrichtingsverkeer. Het afval wordt opgehaald door een vuilniswagen met zijbelading, die vanwege de opstelplaats voor vuilniscontainers, tegen het verkeer in moest rijden. Verweerder heeft daarom besloten de rijrichting om te draaien. Verweerder heeft dit besluit in bezwaar gehandhaafd. Verweerder vindt tegen het verkeer in rijden door de vuilniswagen risico-verhogend en ongewenst. Verweerder heeft verder gewezen op het adviesrapport van 5 december 2023 van verkeerskundig adviesbureau Ronnico, waarin wordt geconcludeerd dat het verkeerskundig niet uitmaakt in welke richting het eenrichtingsverkeer geldt.
Wat is de relevante wet- en regelgeving?
3. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat vinden eisers?
4. Het omdraaien van de rijrichting leidt tot een onveilige verkeerssituatie. De speeltuin in de wijk zal minder zichtbaar zijn en ter hoogte van de speeltuin zullen de auto’s een hogere snelheid hebben. Ook zal het kruispunt bij de ingang van de wijk onduidelijk en onoverzichtelijk worden. Daarbij komt dat het omdraaien van de rijrichting tot meer verkeersbewegingen zal leiden, bijvoorbeeld door de situering van de vrije parkeerplaatsen. Verder wordt in het verkeerskundig adviesrapport niet geconcludeerd dat tegen de richting in rijden door de vuilniswagen risico-verhogend is. Het rapport gaat bovendien niet in op de argumenten van de bewoners.
4.1. Daarnaast heeft het omdraaien van de rijrichting onevenredige gevolgen. De omdraaiing is alleen noodzakelijk voor het één keer per week ophalen van het vuilnis, terwijl de nadelen ervan permanent zijn.
4.2. Tot slot heeft verweerder ten onrechte in bezwaar geen volledige heroverweging gemaakt. Verweerder heeft de zorgen en argumenten van eisers niet meegewogen en ook niet gedeeld met het adviesbureau. Ook heeft verweerder niet gekeken naar de door eisers aangeboden alternatieven voor het aanbieden van de vuilcontainers.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Het is vaste rechtspraak
5.1. Verweerder heeft in het verkeersbesluit vermeld dat het omdraaien van de rijrichting als doel heeft het voorkomen van door het verkeer veroorzaakte hinder.
5.2. Verder heeft verweerder bij de beoordeling betrokken dat de politie op het gebied van veiligheid geen zorgen heeft bij omdraaiing van de rijrichting en dat in het verkeerskundig adviesrapport staat dat er geen doorslaggevende argumenten zijn om de rijrichting al dan niet om te draaien. De omstandigheid dat de argumenten en bezwaren van eisers niet met het adviesbureau gedeeld zijn, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het advies onzorgvuldig tot stand is gekomen. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de bezwaren van eisers bewust niet met het adviesbureau zijn gedeeld om het onderzoek van het adviesbureau niet te beïnvloeden. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat het adviesrapport naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is. De stelling van eisers dat in het adviesrapport niet blijkt dat het tegen de rijrichting in rijden door de vuilniswagen risico-verhogend is, is daartoe niet voldoende, omdat dit geen onderdeel is van het gevraagde advies en dat ook niet hoefde te zijn. Het advies gaat over de vraag of omdraaiing van de rijrichting verkeerskundige consequenties heeft. Dit is volgens het adviesrapport niet het geval. Verweerder heeft het adviesrapport daarom mogen betrekken in de besluitvorming. Eisers hebben de uitkomst van het adviesrapport onvoldoende weerlegd, bijvoorbeeld met een eigen verkeerskundig advies.
5.3. Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het verkeersbesluit strekt tot het voorkomen van door het verkeer veroorzaakte hinder. Vervolgens ligt de vraag voor of de omdraaiing van de rijrichting leidt tot onevenredige gevolgen voor eisers. Gelet op de beoordelingsruimte die verweerder daarbij heeft, dient de bestuursrechter de door verweerder gemaakte belangenafweging terughoudend te toetsen.
5.4. Zoals hiervoor is overwogen, hebben eisers de gestelde veiligheidsaspecten onvoldoende aannemelijk gemaakt. Deze aspecten kunnen dan ook niet leiden tot het oordeel dat het verkeersbesluit onevenredig is. De omstandigheid dat eisers nu mogelijk tien minuten achter de vuilniswagen aan moeten rijden heeft verweerder eveneens in redelijkheid minder zwaar mogen wegen dan de betrokken verkeersbelangen. Daarbij overweegt de rechtbank dat volgens eisers de vuilniswagen onder school- en werktijd komt en dat het aantal verkeersbewegingen op dat moment laag is. De kans dat eisers achter de vuilniswagen terecht komen, is dan ook niet groot.
5.5. De rechtbank ziet tot slot geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in bezwaar geen volledige heroverweging heeft gemaakt. De omstandigheid dat de bezwaren van eisers niet hebben geleid tot het door hen gewenste resultaat, maakt niet dat verweerder deze niet bij de beoordeling heeft betrokken. Ten aanzien van de bezwaren over de verkeersveiligheid heeft verweerder erop gewezen dat deze bezwaren niet worden ondersteund door het advies van de politie of het verkeerskundig adviesrapport. Ook op de stelling van eisers dat door het anders aanbieden van de containers het omdraaien van de rijrichting niet noodzakelijk zou zijn, heeft verweerder in het bestreden besluit gereageerd.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2024.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
BIJLAGE
Wegenverkeerswet 1994 (Wvw)
In artikel 2, eerste lid, staat dat de krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
In het tweede lid staat dat de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts kunnen strekken tot:
Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer
In artikel 21 staat dat de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval vermeldt welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
Zie o.a. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 8 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1945.
Artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wvw.