ECLI:NL:RBDHA:2024:11118 - Rechtbank Den Haag - 18 juli 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8547
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
en
de korpschef van politie, verweerder
(gemachtigde: mr. J.W.M.P. Dijkers).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn aanvraag om inzage in de persoonsgegevens die over hem worden verwerkt.
1.1. Verweerder heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 16 november 2023 gedeeltelijk afgewezen.
1.2. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verweerder en [naam] namens verweerder. Eiser was niet aanwezig.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft verzocht om inzage in de persoonsgegevens die verweerder over hem verwerkt. Verweerder heeft deze gegevens aan eiser verstrekt. Verweerder heeft inzage van één registratie geweigerd om de rechten en vrijheden van derden te beschermen.
Wat is de relevante wet- en regelgeving?
3. Artikel 25 van de Wpg bepaalt dat de betrokkende op verzoek recht heeft om uitsluitsel te krijgen over de verwerking van persoonsgegevens die hem betreffen.
In artikel 27, eerste lid en onder d, van de Wpg staat dat zo een verzoek wordt afgewezen als dit een noodzakelijke en evenredige maatregel is om de rechten en vrijheden van derden te beschermen.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het er niet mee eens dat hem informatie over de desbetreffende registratie is geweigerd. Hij gaat ervan uit dat de registratie gaat over een aangifte die zijn ex-echtgenote tegen hem heeft gedaan. De derde is dan dus zijn ex-echtgenote en zij hoeft niet te worden beschermd. Zij zijn verwikkeld in een echtscheidingsprocedure en zijn ex-echtgenote probeert alles om hem zijn kinderen te ontzeggen. De aangifte is pure laster waartegen hij zichzelf wil kunnen verdedigen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Verweerder heeft de aan eiser geweigerde stukken met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht overgelegd. Eiser heeft de rechtbank geen toestemming gegeven deze onder geheimhouding verstrekte stukken te bekijken. Zonder inzage in deze vertrouwelijke stukken kan de rechtbank niet controleren of verweerder op juiste gronden geen inzage in de registratie heeft gegeven. De rechtbank zal er daarom van uitgaan dat verweerder kennisname van de registratie heeft geweigerd om de reden die hij heeft genoemd. Een ander oordeel zou tot gevolg hebben dat de rechtbank zonder beoordeling van de registratie ervan uit zou moeten gaan dat verweerder ten onrechte geen inzage heeft gegeven. Dat is niet aanvaardbaar.
6. Verweerder heeft ter zitting nader toegelicht dat kennisneming van de gehele registratie is geweigerd en dat, gelet op de herleidbaarheid tot de derde, ook gegevens als de incidentcode en registratiedatum niet zijn verstrekt. Wanneer een registratie slechts gedeeltelijk wordt geweigerd, worden die gegevens wel verstrekt. De motivering die verweerder voor de weigering heeft gegeven acht de rechtbank toereikend. De enkele omstandigheid dat eiser vermoedt om welke derde het gaat, wiens rechten met de weigering worden beschermd, maakt niet dat verweerder die grond niet aan de weigering ten grondslag heeft mogen leggen.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2024.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Op grond van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg).