ECLI:NL:RBDHA:2023:20124 - Rechtbank Den Haag - 11 december 2023
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3288
[eiseres], uit [woonplaats], eiseres
en
de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder
(gemachtigde: mr. [naam 1], [naam 2] & [naam 3]).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de definitieve berekening van haar huurtoeslag en zorgtoeslag.
1.1. Verweerder heeft de hoogte met het besluit van 11 november 2022 vastgesteld. Met het bestreden besluit van 12 april 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 23 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
2. Met het besluit van 11 november 2022 heeft verweerder de huurtoeslag van eiseres op nihil gesteld. De zorgtoeslag is lager vastgesteld op € 872,-. Voor de huurtoeslag heeft verweerder geconcludeerd dat het vermogen van eiseres hoger is dan het wettelijk vastgestelde heffingsvrije vermogen. Eiseres mocht in 2021 maximaal € 31.340,- aan vermogen hebben om huurtoeslag te ontvangen. Een medebewoner mag ook maximaal € 31.340,- hebben. Dit komt neer op een totaal van € 64.323,-. Eiseres had echter een vermogen van € 63.573,-. Hierdoor is de huurtoeslag op nihil gesteld en moet zij een bedrag van € 3.624,- terugbetalen.
2.1. Wat betreft de zorgtoeslag heeft verweerder geconcludeerd dat het definitieve inkomen hoger is dan het geschatte inkomen waardoor eiseres te veel zorgtoeslag heeft ontvangen. Zij moet een bedrag van € 178,- terugbetalen.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Volgens eiseres is verweerder in gebreke gebleven omdat er niet tijdig op haar bezwaar is beslist. Verweerder is op 28 maart 2023 in gebreke gesteld. Zij heeft dan ook recht op een dwangsom niet tijdig beslissen. Daarnaast stelt zij dat dat het door haar verschuldigde bedrag dient te worden kwijtgescholden omdat de beslissing op bezwaar buiten de geldende termijnen is genomen.
Wat vindt verweerder in beroep?
4. Verweerder erkent dat de wettelijke termijn uit artikel 7:10 Awb
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Eiseres betwist niet dat verweerder de zorg- en huurtoeslag mocht terugvorderen. Dit is verder dan ook niet in geschil. In deze zaak gaat het alleen om de vraag of een overschrijding van de beslistermijn in dit geval kwijtschelding van het door verweerder teruggevorderde bedrag rechtvaardigt en of verweerder aan eiseres een dwangsom moet betalen.
5.1. Door verweerder is erkend dat de beslistermijn in bezwaar is overschreden. De beslistermijn is echter geen fatale termijn, maar een termijn van orde.
5.2. De wet verbindt aan het te laat beslissen op bezwaar wel andere gevolgen, namelijk de mogelijkheid om verweerder in gebreke te stellen wegens het niet tijdig beslissen en een dwangsom te vragen en de mogelijkheid om beroep bij de rechter in te stellen vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaar. De rechtbank stelt vast dat eiseres op 28 maart 2023 een ingebrekestelling heeft gestuurd, door verweerder op 30 maart 2023 ontvangen, waarin eiseres verweerder in gebreke heeft gesteld en heeft verzocht om binnen een termijn van veertien dagen alsnog te beslissen. Door verweerder is vervolgens binnen deze termijn, op 12 april 2023, een beslissing op bezwaar genomen. Doordat verweerder binnen de termijn van de ingebrekestelling een besluit heeft genomen, kan eiseres geen aanspraak maken op een dwangsom.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.T. van Bruggen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2023.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
artikel 24, derde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
Algemene wet bestuursrecht.
Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:196.
artikel 26, tweede lid, van de Awir.