ECLI:NL:RBAMS:2025:7389 - Rechtbank Amsterdam - 7 oktober 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK AMSTERDAM
Strafrecht
Zittingsplaats Amsterdam
raadkamernummer : 25-013362 datum : 7 oktober 2025
tussenbeslissing van de meervoudige raadkamer op het beklag op grond van de artikelen 98 juncto 552a Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klaagster ]
gevestigd te [vestigingsadres] , woonplaats kiezend Boompjes 40, tweede etage, 3011 XB Rotterdam (Postbus 4325, 3006 AH Rotterdam) ten kantore van mr. L.C. de Jager en mr. S.W.M. Stevens, hierna te noemen: klaagster.
Feiten
Op 7 mei 2025 heeft de FIOD onder toezicht van de assisterende gedelegeerd Europees aanklager (hierna: aEDP) doorzoekingen verricht in het bedrijfspand van [klaagster ] en [bedrijf I] aan de [adres] . Tevens heeft de FIOD op 7 mei 2025 onder leiding van de rechter-commissaris een doorzoeking verricht op het postadres van [bedrijf I] tevens privéadres van [bestuurder] , bestuurder van [bedrijf I] , aan de [adres] . Deze doorzoekingen hebben plaatsgevonden op grond van een grensoverschrijdende onderzoeksmaatregel ex artikel 31 van EU-verordening 2017/1939 (hierna: de onderzoeksmaatregel) van de gedelegeerde Europees aanklager (hierna: EDP) uit een andere lidstaat, te weten Portugal.
Bij de doorzoekingen zijn digitale administratie en gegevens in beslag genomen door middel van het kopiëren van gegevens op digitale gegevensdragers
De aEDP heeft op 9 mei 2025 een vordering tot het verrichten van onderzoekshandelingen (art. 181 Sv) ingediend, inhoudende dat de rechter-commissaris een filtering zal verrichten op de in het bedrijfspand aan de [vestigingsadres] inbeslaggenomen digitale gegevens op een achttal gegevensdragers (mailboxen) op verschoningsgerechtigde informatie. Op 3 juni 2025 heeft de aEDP een vordering ex artikel 181 Sv van dezelfde strekking ingediend met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen/gegevensdragers op de [adres] .
Bij beslissing van 12 mei 2025 heeft de rechter-commissaris de onderzoekswens van 9 mei 2025 toegewezen en beslist dat een filtering dient te worden verricht op de inbeslaggenomen mailboxen op informatie die mogelijk onder enig verschoningsrecht zou kunnen vallen.
De rechter-commissaris is voornemens op korte termijn een regie-bijeenkomst te beleggen naar aanleiding van de toewezen vordering ex artikel 181 Sv van 9 mei 2025. Op de gevorderde onderzoekswens van 3 juni 2025 heeft de rechter-commissaris nog niet beslist.
Procedure
Het beklag is op 21 mei 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 9 september 2025 het beklag in openbare raadkamer behandeld, tezamen met het beklag dat naar aanleiding van de genoemde doorzoekingen is ingesteld door [bedrijf I] , [bedrijf II] en [bestuurder] . In deze beslissing wordt melding gemaakt van wat ten aanzien van klaagster van belang is.
De rechtbank heeft de gemachtigde advocaten van klaagster, mr. L.C. de Jager en mr. S.W.M. Stevens, advocaten te Rotterdam, en de aEDP in raadkamer gehoord.
Beklag
Het beklag strekt tot opheffing van het beslag op digitale administratie en gegevens, in beslag genomen door het kopiëren van gegevens op digitale gegevensdragers. Namens klaagster is het volgende aangevoerd. Klaagster stelt zich op het standpunt dat er geen machtiging tot inbeslagname van goederen ten aanzien van [klaagster ] ligt, zodat de inbeslagneming onrechtmatig is geweest. Daarbij heeft [klaagster ] de rechtbank met een beroep op artikel 23 lid 5 Sv verzocht de onderzoeksmaatregel te delen, zodat op basis daarvan de rechtmatigheid van het beslag onder [klaagster ] kan worden onderzocht. Aanvullend hierop heeft klaagster aangevoerd dat de rechtbank Amsterdam bevoegd is om een oordeel te geven over de rechtmatigheid van de inbeslagname met een beroep op artikel 31 van de Verordening en het arrest van het Hof van Justitie (beiden hierna genoemd). Voorts heeft klaagster zich op het standpunt gesteld dat de inbeslagneming van de goederen onrechtmatig is, omdat zich tussen de inbeslaggenomen goederen stukken bevinden die onder het verschoningsrecht vallen. Klaagster verzoekt het klaagschrift gegrond te verklaren en te gelasten dat de (voortduring van) de inbeslagname van alle voorwerpen en gegevens die onder het verschoningsrecht vallen wordt beëindigd en daarvan de teruggave/vernietiging te gelasten.
Standpunt van het Europees Openbaar Ministerie
De aEDP stelt zich op het standpunt dat de doorzoeking van de [adres] een doorzoeking in een bedrijfspand betrof, waarvoor geen machtiging van de rechter-commissaris nodig was. De doorzoeking en de inbeslagneming op de [adres] is gedaan op verzoek van de Portugese EDP. De informatie waaruit dit blijkt kan vanwege de vertrouwelijkheid echter niet aan de verdediging worden verstrekt. Een onderzoeksmaatregel wordt, net als een rechtshulpverzoek of EOB, in beginsel niet aan de verdediging verstrekt. Het is aan de Portugese EDP om hierover te beslissen. In de mailwisseling met de rechter-commissaris voorafgaand aan de behandeling in raadkamer is naar voren gebracht dat de Nederlandse rechter zich in zijn algemeenheid bij de beoordeling van klaagschriften tegen de inbeslagneming op grond van een onderzoeksmaatregel dient te beperken tot de beantwoording van formele vragen en toetst niet de rechtmatigheid en de proportionaliteit van de inbeslagneming. Dat is voorbehouden aan de rechterlijke autoriteit van het verzoekende land.
Voorts stelt de aEDP zich op het standpunt dat artikel 98 Sv niet uitsluit dat er gegevensdragers in beslag kunnen worden genomen waar mogelijk verschoningsgerechtigd materiaal op staat. De essentie is dat geen kennis wordt genomen van informatie die onder het verschoningsrecht valt. Om die reden heeft de aEDP, nadat door klaagster is aangegeven dat zich onder het beslag mogelijk verschoningsgerechtigd materiaal bevindt, in overleg met raadslieden en de rechter-commissaris een artikel 181-procedure in gang gezet. Hiertoe zijn twee vorderingen ex artikel 181 Sv ingediend. Ten aanzien van één van deze vorderingen is een beslissing genomen. In de tussentijd wordt er geen kennis genomen van het in beslag genomen materiaal. De raadkamer kan in deze procedure alleen beslissen over de voortduring van het beslag van de inbeslaggenomen gegevensdragers. Gelet op bovenstaande is de inbeslagname van de voorwerpen en gegevensdragers rechtmatig geschied en is er voldoende strafvorderlijk belang om het beslag te laten voorduren. Het beklag dient ongegrond te worden verklaard.
Beoordeling
Verstrekken onderzoeksmaatregel
Klaagster heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van onrechtmatige inbeslagneming en heeft, om dat te toetsen, verzocht om kennis te kunnen nemen van de onderzoeksmaatregel. De rechtbank wijst dit verzoek af. Een onderzoeksmaatregel kan informatie bevatten over meerdere onderzoekshandelingen, waaronder ook onderzoekshandelingen die nog niet zijn uitgevoerd. Het belang van het vertrouwelijk houden van een onderzoeksmaatregel gaat daarom in beginsel boven het belang van inzage in de onderzoeksmaatregel. Daarnaast kan het belang van inzage van [klaagster ] – namelijk de beoordeling van de rechtmatigheid van het onder haar gelegde beslag – ook worden gediend door enkel de rechtbank inzage te geven. Dat is in deze zaak ook gebeurd.
De rechtbank heeft voorafgaand aan de raadkamerbehandeling kennis genomen van de uitgevaardigde onderzoeksmaatregel van de Portugese autoriteiten. Daaruit blijkt dat, zoals bevestigd door de aEDP in raadkamer, de verzochte onderzoekshandeling ook betrekking had op [klaagster ] Het beslag, ook op de geheimhoudersstukken, is dus rechtmatig gelegd. Dat er zich mogelijk verschoninggerechtigde stukken onder de inbeslaggenomen stukken bevinden, maakt niet dat het beslag onrechtmatig is gelegd.
Bevoegdheid Nederlandse rechter
Vervolgens ligt de vraag voor of de Nederlandse rechter mag beslissen op het beklag dat tegen inbeslagname dat op grond van een onderzoeksmaatregel heeft plaatsgevonden. De rechtbank gaat uit van het volgende toetsingskader.
In artikel 30 van de Verordening
Uit het arrest van het Hof van Justitie van 21 december 2023 volgt dat artikel 31 van de Verordening als volgt moet worden uitgelegd:
De toetsing van de rechtvaardiging en vaststelling van de maatregel is voorbehouden aan de rechter in de lidstaat van verzoekende gedelegeerde Europees aanklager, terwijl de tenuitvoerlegging van die handeling moet worden getoetst door een rechter in de lidstaat van de behandelend gedelegeerd Europees aanklager wanneer er sprake is van een ernstige inmenging in de rechten van de betrokkene die door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden gewaarborgd.
Het onderhavige beklag richt zich op de vragen of inbeslagneming mocht plaatsvinden onder klager en of geheimhouderstukken in beslag mochten worden genomen. Het beklag ziet daarmee op de wijze waarop de onderzoeksmaatregel ten uitvoer is gelegd. Omdat uit het hierboven genoemde arrest volgt dat de tenuitvoerlegging moet worden getoetst door een rechter uit de betreffende lidstaat – in dit geval: Nederland – acht de rechtbank zich bevoegd om over het beklag te oordelen.
De inbeslagnemingen hebben plaatsgevonden op grond van artikel 96c en 110 Sv. De Nederlandse wetgeving voorziet in de mogelijkheid om de rechter-commissaris te verzoeken geheimhoudersstukken in het beslag niet ter beschikking te stellen aan het Openbaar Ministerie. In het kader van de tenuitvoerlegging van de onderzoeksmaatregel zijn de voorwerpen voorwaardelijk in beslag genomen.
De filtering van de inbeslaggenomen voorwerpen op stukken die onder het verschoningsrecht vallen is onderdeel van de procedure rond het beslag en valt als zodanig onder de tenuitvoerlegging van de onderzoeksmaatregel. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat in het kader van de tenuitvoerlegging van de maatregel ook de filtering van de inbeslaggenomen voorwerpen door de Nederlandse rechter is toegestaan.
Ten aanzien van de de inbeslaggenomen voorwerpen op de [adres] heeft de rechter-commissaris al een beslissing op de vordering ex artikel 181 Sv genomen. Aan deze beslissing moet echter nog uitvoering worden gegeven.
Op grond van artikel 98, eerste lid, Sv is het eerst aan de rechter-commissaris om te beslissen over het beroep op het verschoningsrecht dat is gedaan ten aanzien van de in beslag genomen stukken dan wel vastgelegde en uitgeleverde gegevens. Het onderzoek of zich tussen de in beslag genomen stukken en vastgelegde en uitgeleverde gegevens stukken bevinden die mogelijk onder het verschoningsrecht van klaagster vallen is nog niet verricht. Gelet op de huidige stand van de procedure acht de rechtbank het beroep op artikel 98 Sv van klaagster daarom prematuur. Op de gevorderde onderzoekshandelingen ten aanzien van de inbeslagneming van stukken op de [adres] heeft de rechter-commissaris nog geen beslissing genomen.
De rechtbank zal daarom het onderzoek in raadkamer heropenen en de behandeling van het beklag aanhouden en de stukken in handen van de rechter-commissaris stellen om uitvoering te geven aan de beslissing van 12 mei 2025 alsmede nog te beslissen op de vordering ex artikel 181 Sv van 9 juni 2025. Klaagster zal vervolgens in de gelegenheid gesteld worden om zich gemotiveerd uit te laten over het verschoningsrecht met betrekking tot de in beslag genomen stukken en vastgelegde en uitgeleverde gegevens op grond waarvan de rechter-commissaris vervolgens zal beslissen over het door klaagster gedane beroep op het verschoningsrecht.
Beslissing
De rechtbank:
Deze beslissing is gegeven door de raadkamer, mr. I. Timmermans, voorzitter, mr. H.E. Hoogendijk en mr. J.H.C. van der Roest, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2025.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de klager en het Openbaar Ministerie beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank: voor de klager binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing en voor het Openbaar Ministerie binnen veertien (14) dagen na de dagtekening van de beslissing.
Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende een nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (EOM), Pb EU, L 283/1.
Arrest HvJ EU (Grote Kamer) 21 december 2023, ECLI:EU:2023:1018, par. 72-73.