ECLI:NL:RBAMS:2025:7311 - Rechtbank Amsterdam - 1 oktober 2025
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13/218961-25 (EAB I)
Datum uitspraak: 1 oktober 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 8 augustus 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 2006 in [geboorteplaats] (Roemenië), zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, uit andere hoofde gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 17 september 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. G. Demir, advocaat in Breda, en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.
3 Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een detention order issued by the District Court in Plzeň-město on 10 July 2025met kenmerk No. 50 Nt 1506/2025.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Tsjechisch recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB.
4 Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op het feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
5 Slotsom
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
6 Samenloop van Europese aanhoudingsbevelen
De rechtbank heeft geconstateerd dat er naast het onderhavige EAB (EAB I) nog een Oostenrijks EAB met parketnummer 13/219991-25 (EAB II) is uitgevaardigd ten aanzien van de opgeëiste persoon wegens een verdenking van in Oostenrijk gepleegde strafbare feiten. De overlevering voor deze feiten is toelaatbaar.
Zowel de raadsman als de officier van justitie hebben zich in deze zaak op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 26, derde lid, aanhef en onder a, OLW voorrang moet worden gegeven aan het Oostenrijkse EAB en niet aan het onderhavige Tsjechische EAB. De raadsman heeft aangegeven dat de opgeëiste persoon voorkeur geeft aan voorrang voor overlevering aan Oostenrijk, omdat de feiten die onderliggend zijn aan het Oostenrijkse EAB van eerdere datum zijn. De officier van justitie heeft betoogd dat voorrang moet worden gegeven aan het Oostenrijkse EAB, omdat sprake is van een verdenking van meerdere en zwaardere strafbare feiten, hier meerdere slachtoffers bij zijn betrokken, en het strafrechtelijk onderzoek mogelijk ingewikkelder is. Bovendien is het onderzoek in Oostenrijk waarschijnlijk verder gevorderd aangezien het Oostenrijkse EAB ouder is dan het Tsjechische EAB.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van artikel 26, derde lid, aanhef en onder a, OLW voorrang moet worden gegeven aan het Oostenrijkse EAB (EAB II), en niet aan het onderhavige Tsjechische EAB (EAB I), omdat sprake is van een verdenking van meerdere en ernstigere strafbare feiten, waarbij meer benadeelde partijen zijn betrokken. In het kader van een goede rechtsbedeling zal de rechtbank daarom bepalen dat voorrang gegeven moet worden aan het Oostenrijkse EAB.
7 Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.
8 Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the District Court in Plzeň-město (Okresní soud Plzeň-město), Tsjechië voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEPAALTdatVOORRANGdient te worden gegeven aan het EAB met parketnummer 13/219991-25, dat is uitgevaardigd door Oostenrijk (EAB II), boven het onderhavige EAB met parketnummer 13/218961-25, dat is uitgevaardigd door Tsjechië (EAB I).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Vegter, voorzitter, mrs. O.P.M. Fruytier en M. Scheeper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.S. Haas, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 1 oktober 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 OLW.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
Zie onderdeel e) van het EAB.