Uitspraak inhoud

Parketnummer: 13-339280-24

Datum uitspraak: 2 oktober 2025

UITSPRAAK

op de vordering van 29 juli 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).[1] Dit EAB is uitgevaardigd op 24 november 2023 door the Public Prosecution Office of the Court of Appeal of Thessaloniki, Griekenland, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:

[opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats] (Bondsrepubliek Duitsland), inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen: [BRP-adres] , nu gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] ,

hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1 Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 september 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. K. Karapetyan, advocaat in Hengelo, en door een tolk in de Duitse taal.

De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd.[2]

Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2 Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Griekse nationaliteit heeft.

3 Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een irrevocable Judgement no. 1265/07-10-2015 delivered by the Onemember Court of Appeal for Felonies, which was ratified by virtue of the irrevocable Judgement no. 996/09-05-2017 delivered by the Three-member Court of Appeal for Felonies.

De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vier jaren, die volgens het EAB nog volledig resteert, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.

Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB.[3]

3.1 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsman De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten niet heeft kunnen uitoefenen. Uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt dat hij weliswaar rechtsgeldig is opgeroepen voor de zitting in hoger beroep, maar niet is gebleken dat hij van de zitting wist of had moeten weten.

Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de procedure in hoger beroep dient te worden getoetst. Deze procedure heeft plaatsgevonden in afwezigheid van de opgeëiste persoon en zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Door de Griekse autoriteiten is weliswaar een verzetsgarantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt, maar deze verzetsgarantie is niet onvoorwaardelijk. De overlevering ex artikel 12 OLW kan daarom worden geweigerd. De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van toepassing van de weigeringsgrond. De opgeëiste persoon heeft zelf hoger beroep ingesteld, hij heeft zelf een advocaat aangesteld en hij heeft aan de Griekse autoriteiten een adres doorgegeven waarop hij bereikbaar was. Het had daarom op zijn weg gelegen om zelf contact met zijn raadsman te onderhouden en in de gaten te houden of er post werd ontvangen op het door hem opgegeven adres. De officier van justitie verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank waarin zich een vergelijkbare situatie voordeed en waarin de rechtbank heeft afgezien van toepassing van de weigeringsgrond.[4] Oordeel van de rechtbank Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan.[5] De rechtbank zal daarom de procedure in hoger beroep aan artikel 12 OLW toetsen.

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.

Door de uitvaardigende justitiële autoriteit is een verzetsgarantie verstrekt, maar die verzetsgarantie is niet onvoorwaardelijk en voldoet daarom niet aan de vereisten als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW.

Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.

De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang. Uit de stukken volgt dat de opgeëiste persoon zelf hoger beroep heeft ingesteld en een raadsman heeft aangesteld. Daarnaast heeft hij aan de Griekse autoriteiten een adres doorgegeven waarop hij bereikbaar was. Het had daarom op de weg van de opgeëiste persoon gelegen om zelf contact met zijn raadsman te onderhouden en in de gaten te houden of er met betrekking tot die procedure post werd ontvangen op het door hem opgegeven adres. Voor zover de opgeëiste persoon niet reeds uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot dit arrest heeft geleid, dan is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie en het onderhouden van contact met zijn raadsman.

4 Strafbaarheid

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:

illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.

Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Griekenland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5 Artikel 11 OLW: Griekse detentieomstandigheden

Inleiding De rechtbank heeft in eerdere zaken geoordeeld dat in de detentie-instellingen in Komotini[6], Thessaloniki[7] en Trikala[8] een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest).[9] Op 27 augustus 2025 heeft the Hellenic Republic Prosecutor’ office appeal court of Thessaloniki de volgende informatie verstrekt: “Subject: Our European Arrest Warrant issued against [opgeëiste persoon] (…) - In case of the requested person’s surrender to the Greek Authorities, he shall be put in the Prison in Nigrita. - As regards the requested assurances of the non-detention of the requested person in the Prisons of Thessaloniki, Komotini and Trikala, the proper Greek Authority, e.g. the General Secretary for Policy against Crime of the Ministry of Citizen Protection, shall provide the reply.”

Standpunt van de raadsman De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd, omdat niet is gebleken dat de Griekse autoriteiten kunnen voorzien in de specifieke medische zorg van de opgeëiste persoon. De psychiatrische symptomatologie van de opgeëiste persoon brengt met zich dat hij niet geschikt is voor de stress en discontinuïteit van internationale overlevering.

Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. De rechtbank heeft een algemeen gevaar aangenomen voor drie specifieke detentie-instellingen in Griekenland. Voor Nigrita, de detentie-instelling waar de opgeëiste persoon na zijn overlevering zal worden geplaatst, is door de rechtbank geen algemeen gevaar aangenomen. Niet gebleken is dat de Griekse autoriteiten niet de nodige medische zorg kunnen bieden aan de opgeëiste persoon na zijn overlevering. Het vertrouwensbeginsel brengt met zich dat ervan uit moet worden gegaan dat de Griekse autoriteiten deze zorg kunnen bieden. Door de raadsman zijn geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens overgelegd waaruit blijkt dat deze zorg niet kan worden geleverd.

Oordeel van de rechtbank Uit de van de Griekse autoriteiten op 27 augustus 2025 ontvangen informatie blijkt dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden geplaatst in de detentie-instelling Nigrita. Voor deze detentie-instelling is door de rechtbank geen algemeen gevaar aangenomen.

Door de raadsman zijn geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens overgelegd die een algemeen gevaar opleveren dat ziet op de psychiatrische zorg binnen de Griekse detentiecentra in het algemeen en in Nigrita in het bijzonder. Ook ambtshalve zijn die gegevens de rechtbank niet bekend. Daarmee is de gegeven garantie voor de opgeëiste persoon voldoende en staat artikel 11 OLW niet aan de overlevering van de opgeëiste persoon in de weg.

6 Artikel 35 OLW: beletselen voor de feitelijke overlevering

Standpunt van de raadsman De raadsman heeft verzocht om uitstel van de feitelijke overlevering vanwege de medische situatie van de opgeëiste persoon. De noodzaak van dagelijkse methadon en anti-psychotische medicatie vereist medische continuïteit die bij overlevering wordt onderbroken.

Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat in Griekenland de vereiste medische zorg in detentie voorhanden is. Verder zijn er geen beletselen voor feitelijke overlevering, hetgeen bovendien pas aan de orde komt na het toestaan van de overlevering.

Het oordeel van de rechtbank Wat de raadsman heeft aangevoerd, komt neer op een verzoek tot uitstel van de feitelijke overlevering. Hoewel de feitelijke overlevering sinds 1 oktober 2024 een kwestie is waarover de rechtbank oordeelt, is het niet een beoordeling die in dit stadium van de overleveringsprocedure ter beoordeling voorligt. Een dergelijk verzoek kan schriftelijk worden ingediend[10] en zal na de uitspraak van de rechtbank worden behandeld door de raadkamer.

7 Overige verzoeken

De raadsman heeft, subsidiair, verzocht de beslissing tot afwijzing van de schorsing van de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon te heroverwegen en, indien overlevering wordt toegestaan, te gelasten dat voorafgaand een onafhankelijk psychiatrisch onderzoek wordt verricht.

De rechtbank ziet, gelet op de hierna te noemen beslissing, geen aanleiding tot schorsing van de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon, en evenmin tot het gelasten van een onafhankelijk psychiatrisch onderzoek. De rechtbank wijst de verzoeken van de raadsman dan ook af.

8 Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9 Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

10 Beslissing

STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Public Prosecution Office of the Court of Appeal of Thessaloniki, Griekenland, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer, voorzitter, mrs. E. de Rooij en D.L.S. Ceulen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Kloos, griffier. en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 2 oktober 2025.

Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Zie artikel 23 OLW.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

ÁG213122892072VÈ

G213122892072

Zie onderdeel e) van het EAB.

ECLI:RBAMS:2025: 5955.

Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (Generalstaatsanwaltschaft Berlin (Condamnation par défaut)), ECLI:EU:C:2023:1030, punt 47 en C-398/22, RQ (Generalstaatsanwaltschaft Berlin (Condamnation par défaut)), ECLI:EU:C:2023:1031, punt 32.

o.a. 22 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3306.

o.a. 14 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2324 en 31 mei 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:3097.

18 jan 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:1897.

Zie onder meer rechtbank Amsterdam 5 april 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:1995) en rechtbank Amsterdam 28 april 2016 (ECLI:NL:RBAMS:20 16:2630).

Ofwel na de zitting maar voorafgaand aan de uitspraak (in dat geval in voorwaardelijke vorm, namelijk voor het geval de rechtbank de overlevering toestaat) ofwel na de uitspraak.


Voetnoten

Zie artikel 23 OLW.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.ÁG213122892072VÈG213122892072

Zie onderdeel e) van het EAB.

ECLI:RBAMS:2025: 5955.

Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (Generalstaatsanwaltschaft Berlin (Condamnation par défaut)), ECLI:EU:C:2023:1030, punt 47 en C-398/22, RQ (Generalstaatsanwaltschaft Berlin (Condamnation par défaut)), ECLI:EU:C:2023:1031, punt 32.

o.a. 22 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3306.

o.a. 14 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2324 en 31 mei 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:3097.

18 jan 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:1897.

Zie onder meer rechtbank Amsterdam 5 april 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:1995) en rechtbank Amsterdam 28 april 2016 (ECLI:NL:RBAMS:20 16:2630).

Ofwel na de zitting maar voorafgaand aan de uitspraak (in dat geval in voorwaardelijke vorm, namelijk voor het geval de rechtbank de overlevering toestaat) ofwel na de uitspraak.