ECLI:NL:RBAMS:2025:7213 - Rechtbank Amsterdam - 25 september 2025
Uitspraak
Uitspraak inhoud
wrakingskamer
zaaknummer: 775549 rekestnummer HA/RK 25-313
Uitspraak: 25 september 2025
Beslissing op het op 11 september 2025 ingekomen verzoek van:
[verzoeker] verzoeker, raadslieden mrs. J. Hagers, B.J.G.L. Jaeger en J.T.E. Vis, advocaten te Amsterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. H.J. Fehmers, rechter-commissaris in de rechtbank Amsterdam, hierna ook: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
-
het schriftelijk wrakingsverzoek met bijlagen van 11 september 2025;
-
de schriftelijke reactie van de rechter op het wrakingsverzoek van 18 september 2025;
-
de schriftelijke reactie van verzoeker;
-
de pleitnota van de raadslieden van verzoeker.
Het verzoek is behandeld op de openbare terechtzitting van 19 september 2025.
Mrs. Hagers en Jaeger, de rechter en officier van justitie mr. M. Lambregts zijn verschenen. Verzoeker is zelf niet verschenen, maar heeft een schriftelijke reactie ingediend.
De uitspraak is bepaald op heden.
1 De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
a. Verzoeker is als verdachte aangemerkt in de strafzaak met parketnummer 81/323024-22 (onderzoek Greenhill). Het openbaar ministerie verdenkt verzoeker van “dividendstrippen”.
In 2023 is verzoeker aangehouden en door de rechter in bewaring gesteld. Het bevel tot inbewaringstelling is vervolgens geschorst. In 2025 is door de raadkamer van de rechtbank het door de rechter gegeven en geschorste bevel tot inbewaringstelling opgeheven.
Op 3 maart 2025 heeft het openbaar ministerie een kennisgeving van voornemen tot dagvaarding van verzoeker doen uitgaan.
Op 11 maart 2025 heeft het openbaar ministerie op grond van artikel 181 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) verzocht om [naam] als getuige te horen. [naam] is betrokken bij een (trailer van een) film (hierna: de film) die op verschillende social media online heeft gestaan en op het Fraude Film Festival op 3 en 4 november 2024 is vertoond.
Op 12 maart 2025 heeft de rechter dit verzoek toegewezen. [naam] zal door de rechter worden gehoord op 7 oktober 2025.
Op 2 juli 2025 heeft verzoeker het openbaar ministerie verzocht in het kader van het getuigenverhoor relevant geachte stukken over te leggen, als ook de betreffende film en concepten daarvan. Dit verzoek is door het openbaar ministerie afgewezen.
Op 29 augustus 2025 heeft verzoeker de rechter formeel op grond van artikel 182 Sv verzocht tot kennisneming van de verzochte stukken, waaronder de film en concepten daarvan. Het openbaar ministerie heeft in een reactie op 2 september 2025 zich op het standpunt gesteld dat de rechter niet meer bevoegd is daarop op te beslissen omdat er op 3 maart 2025 reeds een kennisgeving tot dagvaarding is uitgebracht.
Op 10 september 2025 heeft de rechter de verzoeken afgewezen. De rechter heeft overwogen dat hij gelet op de uitspraak van de Hoge Raad
i. Op 11 september 2025 heeft verzoeker een schriftelijk wrakingsverzoek ingediend. De behandeling van de zaak is daarmee geschorst.
2 Het verzoek en de gronden daarvan
Het verzoek tot wraking is – kort en zakelijk weergegeven – gebaseerd op de volgende ter zitting van 19 september 2025 mondeling nader toegelichte gronden.
De rechter is, als rechter-commissaris in de voorfase van het strafrechtelijk onderzoek, op meerdere wijzen vooruitgelopen op een (nog (lang) niet uitgebrachte) dagvaarding. De rechter gaat ervan uit dat de zaak op een zitting zal worden behandeld, aangezien hij ook overleg heeft gevoerd met de – voor verzoeker onbekende – beoogde voorzitter van de behandelende meervoudige kamer. De rechter gaat daarmee voorbij aan het feit dat de zaak ook in een schikking of op andere wijze kan eindigen waardoor er te zijner tijd geen zitting zal plaatsvinden. Hij heeft daarmee de positie van, waarborgen voor en rechten van verzoeker in de voorfase miskend. De door de rechter gegeven reden van efficiëntie bevestigt temeer dat een dagvaarding onvermijdelijk is.
Daarnaast heeft de rechter verzoeker een regiefase ex art. 182 Sv misgund, terwijl tegelijkertijd het verzoek tot getuigenverhoor van [naam] het openbaar ministerie wel in de regiefase ex art. 181 Sv is en wordt gegund.
Ten slotte heeft de rechter met zijn beslissing van 10 september 2025 inzage in specifiek omschreven stukken onthouden die van belang zijn voor de voorbereiding van het door de rechter op verzoek van het openbaar ministerie gelaste getuigenverhoor. Het openbaar ministerie beschikt wel over deze stukken, waarmee wordt gehandeld in strijd met het uitgangspunt van interne openbaarheid en het beginsel van equality of arms.
Deze feiten en omstandigheden kunnen ieder afzonderlijk, maar ook in samenhang, niet anders worden uitgelegd dan dat hierdoor bij verzoeker de subjectief en objectief te rechtvaardigen grond wordt gegeven voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt. Het verzoek tot wraking dient dan ook te worden toegewezen, aldus verzoeker.
3 Het standpunt van de rechter
De rechter heeft niet in de wraking berust. De rechter heeft in zijn beslissing van 10 september 2025 laten weten niet op nieuwe verzoeken met onderzoekswensen te kunnen beslissen. In het belang van voortgang van de zaak heeft hij – in overleg met de voorzitter van de beoogde combinatie – besloten om toch inhoudelijk op de reeds gedane verzoeken te beslissen. Dit doet niets af aan mogelijkheden voor partijen om op latere zittingen (opnieuw) verzoeken in te dienen bij de rechtbank. Hij heeft daarmee niet bedoeld – en dat moet ook duidelijk zijn voor verzoeker – om te stellen dat absoluut zeker is dat deze zal worden gedagvaard. Er kunnen zich immers nog allerlei ontwikkelingen voordoen. Dat de rechter aan het voornemen tot dagvaarding voorbij had moeten gaan is een juridisch inhoudelijke discussie en geen grond voor wraking. De rechter heeft ook niet de belangen van verzoeker tekortgedaan. De rechter heeft de namen van de beoogde combinatie (nog) niet bekend gemaakt, omdat hij zich daar op dat moment niet vrij in voelde. Hij kan daarover alsnog in gesprek. Het openbaar ministerie heeft overigens ook deze namen niet. Ten tijde van de beslissing op het getuigenverzoek om [naam] te horen heeft hij de kennisgeving over het hoofd gezien. Daar is hij in zijn beslissing van 10 september 2025 transparant in geweest. Er is geen sprake van benadeling of onevenwichtigheid in de mogelijkheden tot (tegen)onderzoek. Dat de rechter uiteindelijk op 10 september 2025 heeft besloten om geen inzage in de film en stukken toe te staan is een inhoudelijke beslissing en leent zich niet voor wraking. Deze is niet zo onbegrijpelijk dat die wel moet zijn ingegeven door vooringenomenheid, aldus de rechter.
4 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gestelde schijn van partijdigheid niet objectief is gerechtvaardigd.
5 De beoordeling van het verzoek
Op grond van het bepaalde in artikel 512 Sv, dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Ten aanzien van de eerste wrakingsgrond overweegt de rechtbank dat deze ziet op gedragingen van de rechter waarmee hij volgens verzoeker vooruit is gelopen op een dagvaarding. De rechter heeft toegelicht dat hij indachtig voornoemd arrest van de Hoge Raad en na de kennisgeving van dagvaarding door het openbaar ministerie contact heeft opgenomen met de (voorzitter van de) beoogde zittingscombinatie in het belang van de voortgang van het onderzoek. De rechtbank kan verzoeker niet volgen in de stelling dat de rechter hiermee voorbij is gegaan aan de kans dat er te zijner tijd geen zitting zal plaatsvinden omdat er door het openbaar ministerie een andere beslissing ten aanzien van de vervolging wordt genomen of een schikking wordt getroffen. Vanuit het oogpunt van een goede procesorde is de gedraging van de rechter begrijpelijk, gezien de strekking van het arrest van de Hoge Raad van 3 maart 2015. Daarmee heeft de rechter slechts geanticipeerd op de mogelijkheid dat de zaak door een meervoudige kamer zal worden behandeld. De door verzoeker genoemde omstandigheden kunnen naar het oordeel van de wrakingskamer hoe dan ook niet betekenen dat daarmee de vrees van partijdigheid objectief is gerechtvaardigd.
Ten aanzien van de tweede en derde wrakingsgrond overweegt de rechtbank als volgt. De beslissing van de rechter om een getuige toe te wijzen naar aanleiding van een verzoek ex artikel 181 Sv en de beslissing het verzoek van verzoeker om inzage in relevant geachte stukken op 10 september 2025 af te wijzen, zijn procesbeslissingen. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad
Ook over de motivering van een procesbeslissing mag de wrakingskamer geen oordeel geven, zelfs niet als het gaat om een door verzoeker onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of het ontbreken van een motivering. Alleen als de motivering van een procesbeslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid, kan dat tot een ander oordeel leiden. Daarvan is hier geen sprake.
Naar het oordeel van de wrakingskamer leveren de door verzoeker genoemde feiten en omstandigheden – ook niet in onderlinge samenhang bezien – geen grond op voor de hiervoor genoemde zwaarwegende aanwijzing van vooringenomenheid.
Gelet op het voorgaande zal het verzoek tot wraking dan ook worden afgewezen.
BESLISSING:
De rechtbank:
-
wijst het verzoek tot wraking af;
-
bepaalt dat de zaak met parketnummer 81/323024-22 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking bevond.
Aldus gegeven door mr. H.M. Patijn, voorzitter, mrs. I.M. Nusselder en K.A. Brunner, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 september 2025 in tegenwoordigheid van mr. P. Tanis, griffier.
Tegen deze beslissing staat geen voorziening open.
Uitspraak van 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:505
Bijvoorbeeld het arrest van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413.