Terug naar bibliotheek
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2025:4794 - Rechtbank Amsterdam - 1 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBAMS:2025:47941 juli 2025

Uitspraak inhoud

Parketnummer: 13/011433-25

Datum uitspraak: 1 juli 2025 (vervroegd)

TUSSEN- UITSPRAAK

op de vordering van 22 april 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).[1] Dit EAB is uitgevaardigd op 17 december 2024 door de *Sąd Okręgowy w Poznaniu (the Circuit Court in Poznań),*Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:

[opgeëiste persoon] , geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1985, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, gedetineerd in het [detentieplaats] ,

hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1 Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 juni 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.P.G. van der Weide, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.[2]

Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2 Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3 Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt: I. the judgment of 16 March 2017 of the District Court in Szamotuly (II K 31/17);II. the decision of 9 May 2017 of the District Court in Szamotuly(II Ko 469/17) ordering the execution of the aggregate custodial sentence handed down in the judgment of 11 October 2012 of the District Court in Szamotuly (II K 1076/12);III. the decision of 3 October 2017 of the District Court in Szamotuly (II K 906/17) ordering the execution of the aggregate custodial sentence handed down in the judgment of 10 September 2015 of the District Court in Szamotuly (II K 695/15).

De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vier maanden (II K 31/17), één jaar (II K 1076/12) en zes maanden (II K 695/15), door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straffen resteren volgens het EAB nog vier maanden (II K 31/17), zeven maanden (II K 1076/12) en vier maanden en 28 dagen (II K 695/15). De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.

Deze vonnissen betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB.[3]

3.1 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Vonnis met nummer II K 31/17 De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat zich de omstandigheid van artikel 12, sub a, OLW heeft voorgedaan. Uit het EAB volgt namelijk dat de opgeëiste persoon op 10 februari 2017 in persoon is gedagvaard en daarbij is geïnformeerd over de zittingsplaats en -datum en dat er ook in zijn afwezigheid een beslissing kan worden genomen. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

Vonnis met nummer II K 695/15 Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet aan de orde.

De vrijheidsstraf is aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon opgelegd. Bij beslissing van the District Court in Szamotulyvan 3 oktober 2017 (II K 906/17) is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen wegens het plegen van een nieuw strafbaar feit.

Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023[4] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW.

De beslissing tot tenuitvoerlegging van 3 oktober 2017 zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.[5] Het proces waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld voor het nieuwe strafbare feit dat tot de beslissing van 3 oktober 2017 heeft geleid moet wel aan artikel 12 OLW worden getoetst. Uit de aanvullende informatie van 13 juni 2025 volgt dat de tenuitvoerlegging is gelast vanwege de veroordeling voor het feit in het vonnis met nummer II K 31/17. Zoals hierboven is overwogen is artikel 12 OLW in die zaak niet van toepassing, omdat de omstandigheid van artikel 12, sub a, OLW zich daar heeft voorgedaan.

Vonnis met nummer II K 1076/12 Het EAB en de aanvullende informatie van 13 juni 2025 vermelden dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet aan de orde.

De vrijheidsstraf is aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon opgelegd. Bij beslissing van the District in Szamotulyvan 9 mei 2017 (II Ko 469/17) is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen.

Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023[6] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW wegens het plegen van nieuwe strafbare feiten.

De beslissing tot tenuitvoerlegging van 9 mei 2017 zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.[7] Het proces waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld voor het nieuwe strafbare feit die tot de beslissing van 9 mei 2017 heeft geleid moet wel aan artikel 12 OLW worden getoetst. Anders dan de officier van justitie heeft gesteld, leest de rechtbank in de aanvullende informatie van 13 juni 2025 niet dat de veroordeling in het vonnis met nummer II K 31/17 de grondslag is geweest voor de beslissing tot tenuitvoerlegging.

De rechtbank zal daarom het onderzoek heropenen en de officier van justitie verzoeken om aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen om onderdeel d) in te vullen voor het proces waarin de opgeëiste persoon is veroordeeld voor nieuwe strafbare feiten, dat heeft geleid tot de beslissing tot tenuitvoerlegging van 9 mei 2017.

4 Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.

De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.

De feiten leveren naar Nederlands recht op:

diefstal door twee of meer verenigde personen;

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;

wederspannigheid.

5 Beslissing

HEROPENTenSCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen het voornoemde verzoek onder 3.1 aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.

BEPAALTdat de zaak vóór 18 juli 2025 (einde van de 90 dagen-termijn) weer op zitting wordt gepland.

BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman en van een tolk in de Poolse taal.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Biçer, voorzitter, mrs. J.G. Vegter en A.L. op ‘t Hoog, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. C.W. van der Hoek en G.S. Haas, griffiers, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 1 juli 2025.

Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Zie artikel 23 Overleveringswet.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie onderdeel e) van het EAB.

HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (Minister for Justice and Equality (Herroeping van de opschorting)).

HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (Minister for Justice and Equality (Herroeping van de opschorting)), punt 53.

HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (Minister for Justice and Equality (Herroeping van de opschorting)).

HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (Minister for Justice and Equality (Herroeping van de opschorting)), punt 53.


Voetnoten

Zie artikel 23 Overleveringswet.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie onderdeel e) van het EAB.

HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (Minister for Justice and Equality (Herroeping van de opschorting)).

HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (Minister for Justice and Equality (Herroeping van de opschorting)), punt 53.

HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (Minister for Justice and Equality (Herroeping van de opschorting)).

HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (Minister for Justice and Equality (Herroeping van de opschorting)), punt 53.