ECLI:NL:RBAMS:2024:5235 - Rechtbank Amsterdam - 21 augustus 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13/209047-24
Datum uitspraak: 22 augustus 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 3 juli 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 1970 te [geboorteplaats] (Albanië), zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, nu gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te [plaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 8 augustus 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht aanwezig te zijn en is niet ter zitting verschenen. Hij is vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. M.P.M. Balemans, advocaat in Amsterdam, welke hij uitdrukkelijk heeft gemachtigd namens hem de verdediging te voeren.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Albanese nationaliteit heeft.
3 Gang van zaken rondom de aanhouding van de opgeëiste persoon
Standpunt van de raadsman De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon in eerste instantie is aangehouden op grond van een oud EAB dat later bleek te zijn vervallen en dat vervolgens is vervangen door een nieuw EAB. Volgens de raadsman heeft de opgeëiste persoon de dagen die hij vast zat op grond van het vervallen EAB zonder titel en dus onrechtmatig vastgezeten. De raadsman heeft de rechtbank gevraagd gevolgen te verbinden aan deze gang van zaken en de overlevering te weigeren.
Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon op basis van zijn signalering in het Schengen-informatiesysteem (SIS) is aangehouden en dat er een nieuwe voorgeleiding is gepland zodra duidelijk werd dat er een nieuw EAB lag. Er is geen sprake geweest van onrechtmatige overleveringsdetentie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon op grond van zijn signalering op 15 juni 2024 is aangehouden
De officier van justitie heeft er overigens terecht op gewezen dat de tijd die de opgeëiste persoon vanaf 15 juni 2024 in overleveringsdetentie heeft gezeten van zijn in Italië uit te zitten straf afgetrokken zal worden als zijn overlevering wordt toegestaan, zodat de opgeëiste persoon in zoverre geen nadeel van de hernieuwde aanhouding ondervindt.
4 Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een enforcement order for imprisonment no. SIEP 217/2018, issued by the Office of the Prosecutor General of the Republic at the Court of Appeal of Lecce op 22 mei 2018, in relation to a judgment delivered by the Court of Appeal of Lecce (Single Criminal Division), no. 1157/2016 op 4 mei 2016, onherroepelijk sinds 17 april 2018 met referentie no. 1157/2016, no. 1/2013 R. Gen. - n. 1017/1998 R.G.N.R.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van elf jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog acht jaar. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB.
5 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van
18 juli 2024 volgt dat de zaak met het arrest van the Court of Appeal of Lecce van 4 mei 2016 ten gronde definitief is afgedaan. De reden dat het arrest pas per 17 april 2018 onherroepelijk is, is gelegen in de omstandigheid dat er nog een procedure in cassatie liep, waarin de opgeëiste persoon uiteindelijk niet-ontvankelijk verklaard is. Op grond van de geldende jurisprudentie hoeft alleen de procedure bij the Court of Appeal of Lecce getoetst te worden aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het arrest heeft geleid, maar dat sprake is van de in artikel 12, sub b, OLW bedoelde situatie.
Artikel 12 OLW staat derhalve niet aan overlevering in de weg.
6 Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten (respectievelijk):
deelneming aan een criminele organisatie illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
7. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW
Het EAB ziet op feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan: de opgeëiste persoon is in Italië al onherroepelijk veroordeeld voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen, het Nederlandse openbaar ministerie is niet voornemens de vervolging over te doen (mede gelet op het ne bis in idem-beginsel) en de verdovende middelen zijn in Italië in beslag genomen.
De rechtbank stelt voorop dat:
-
aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
-
de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank is op basis van de door de officier van justitie genoemde argumenten van oordeel dat het gegeven dat de feiten worden geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding geeft om de weigeringsgrond toe te passen.
8 Artikel 11 OLW: Italiaanse detentieomstandigheden
Standpunt van de raadsman De raadsman heeft aangevoerd dat aan de overlevering geen gevolg dient te worden gegeven, nu wel een algemene garantie bestaat, maar deze niet voldoende is om het algemene reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in het Italiaanse detentiewezen voor de opgeëiste persoon weg te nemen.
Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de algemene detentiegarantie van Italië nog steeds geldig is en dat artikel 11 OLW derhalve niet aan overlevering in de weg staat.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in eerdere uitspraken overwogen dat op basis van de algemene omstandigheden in oorspronkelijk zestien Italiaanse detentiecentra sprake is van een reëel gevaar dat gedetineerden daar onmenselijk of vernederend worden behandeld.
Voor het geval de opgeëiste persoon in één van de tien instellingen zal worden gedetineerd waarvan de rechtbank wel een algemeen gevaar heeft aangenomen, verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van 30 maart 2021
“De rechtbank is verder van oordeel dat het inmiddels voldoende vaststaat dat de brieven van 2 en 4 maart 2020 inhoudende een algemene detentiegarantie in elke overleveringszaak geldig zijn, zoals de Italiaanse autoriteiten in bedoelde brieven hebben bevestigd. De rechtbank acht het niet langer noodzakelijk dat voor elke individuele opgeëiste persoon een bevestiging wordt gevraagd bij de Italiaanse autoriteiten.”
De rechtbank heeft in voornoemde uitspraak van 30 maart 2021 geoordeeld dat inmiddels voldoende vaststaat dat de algemene detentiegarantie in elke overleveringszaak geldig is.
In de algemene detentiegarantie is gegarandeerd dat overgeleverde personen niet zullen worden gedetineerd in de zestien detentiecentra waarvoor de rechtbank eerder een algemeen gevaar heeft aangenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er, gelet op de verstrekte garanties, evenmin een reëel gevaar dat de opgeëiste persoon in de tien hiervoor bedoelde detentie-instellingen in Italië onderworpen zal worden aan een onmenselijke of vernederende behandeling. Het enkele tijdsverloop sinds het moment van het verstrekken van deze garantie is geen aanleiding om niet langer uit te gaan van de geboden zekerheid in de algemene detentiegarantie. Concluderend staat artikel 11 OLW niet aan overlevering in de weg. Het niet nader onderbouwde verweer van de raadsman maakt dit niet anders.
9 Slotsom
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
10 Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 2, 5 en 7 OLW.
11 Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Office of the Prosecutor General of the Republic at the Court of Appeal in Lecce(Italië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door: mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter, mrs. A.R.P.J. Davids en A.K. Glerum, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 22 augustus 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 Overleveringswet.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
Op grond van artikel 15 en 17 OLW.
Op grond van artikel 18 OLW.
Op grond van artikel 21 OLW.
Zie onderdeel e) van het EAB.
Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (Generalstaatsanwaltschaft Berlin (Condamnation par défaut)), ECLI:EU:C:2023:1030, punt 47 en C-398/22, RQ (Generalstaatsanwaltschaft Berlin (Condamnation par défaut)), ECLI:EU:C:2023:1031, punt 32.
Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.
Rechtbank Amsterdam, 24 december 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:10053.
Rechtbank Amsterdam, 12 april 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:2332.
Rechtbank Amsterdam, 30 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1804.
Zie o.a. Rechtbank Amsterdam, 12 maart 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:2039.