Terug naar bibliotheek
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2024:5148 - Rechtbank Amsterdam - 31 juli 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBAMS:2024:514831 juli 2024

Uitspraak inhoud

RECHTBANK AMSTERDAM INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-165505-24

Datum uitspraak: 1 augustus 2024

UITSPRAAK

op de vordering van 22 mei 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).[1] Dit EAB is uitgevaardigd op 28 juli 2023 door het Amtsgericht Kempten, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:

[opgeëiste persoon] , geboren in [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1988, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, gedetineerd in [detentieplaats] ,

hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1 Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 juli 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat in Hoofddorp, en door een tolk in de Roemeense taal.

De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. Daarnaast is de gevangenhouding bevolen.

2 Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft. 3. Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van het Amtsgericht Kempten van 13 juli 2023 (met kenmerk 2 Gs 2387/23).

De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB.[2]

4 Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 18, te weten:

georganiseerde of gewapende diefstal

Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5 Samenloop van Europese aanhoudingsbevelen

Naast dit EAB is voor de opgeëiste persoon nog een EAB door een Roemeense justitiële autoriteit uitgevaardigd (parketnummer 13-165521-24). Dit Roemeense EAB ziet op de executie van een opgelegde vrijheidsstraf van drie jaar en zes maanden.

De verdediging verzoekt de rechtbank voorrang te geven aan het Roemeense executie-EAB, zodat de opgeëiste persoon eerst zijn gevangenisstraf in Roemenië kan uitzitten en daarna naar Duitsland kan vertrekken in het kader van het vervolgings-EAB. De verdediging wijst erop dat de opgeëiste persoon bij zijn aanhouding al onderweg was naar Roemenië, nadat de overlevering aan dat land was toegestaan door het Verenigd Koninkrijk. Daarnaast geldt dat Roemenië en Duitsland aan elkaar overleveren en de feiten onder de EAB’s van gelijke aard en ernst zijn. Bovendien heeft de opgeëiste persoon een oproep ontvangen om op 20 augustus 2024 voor een Roemeense rechter te verschijnen.

De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak[3] een kaderbesluitconforme uitleg gegeven aan artikel 28, vierde lid, OLW, die inhoudt dat zij, in geval van samenloop van Europese aanhoudingsbevelen uit verschillende lidstaten, op grond van een eigen afweging zal komen tot een oordeel over de vraag aan welk EAB voorrang dient te worden verleend. Artikel 26, derde lid, OLW geeft een aantal omstandigheden aan die bij de totstandkoming van het oordeel een rol kunnen spelen. Deze zijn echter niet uitputtend.

Kijkend naar de omstandigheden genoemd in artikel 26, derde lid, OLW, is de rechtbank – met de officier van justitie – van oordeel dat de opgeëiste persoon eerst aan Duitsland dient te worden overgeleverd. Hiertoe is met name het doel van de overlevering (artikel 26, derde lid, onder b, OLW) redengevend. Het Duitse overleveringsverzoek betreft namelijk een vervolgings-EAB. Met het oog op het belang dat Duitsland heeft bij voortgang en afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn, dat in het gedrang komt als de opgeëiste persoon eerst naar Roemenië zou gaan om daar de hem opgelegde straf uit te zitten, zal de rechtbank bepalen dat voorrang gegeven dient te worden aan het Duitse vervolgings-EAB.

6 Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe, met voorrang voor dit EAB.

7 Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8 Beslissing

STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan het Kantongerecht (Amtsgericht) Kempten, Duitsland voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

BEPAALTdat VOORRANGdient te worden gegeven aan het onderhavige EAB met parketnummer 13-165505-24 dat is uitgevaardigd door Duitsland, boven het EAB met parketnummer 13/165521-24 dat is uitgevaardigd door Roemenië.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Scheijde, voorzitter, mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en A.R. Vlierhuis, rechters, in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 1 augustus 2024.

Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Zie artikel 23 Overleveringswet.

Zie onderdeel e) van het EAB.

Rechtbank Amsterdam 21 september 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5314.


Voetnoten

Zie artikel 23 Overleveringswet.

Zie onderdeel e) van het EAB.

Rechtbank Amsterdam 21 september 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5314.