ECLI:NL:RBAMS:2024:5146 - Rechtbank Amsterdam - 31 juli 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13-173211-24
Datum uitspraak: 1 augustus 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 28 mei 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[opgeëiste persoon] , geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 2000, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 juli 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. E. Kolokatsi, advocaat te Amersfoort, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3 Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een final sentence of the District Court in Wabrzezno van 22 januari 2020 (met kenmerk II K 211/19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van tien maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Volgens het EAB dient de gehele straf nog te worden uitgezeten. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon in voorwaardelijke vorm opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis. Bij beslissing van 20 december 2021 heeft het District Court in Torun de tenuitvoerlegging van deze straf bevolen.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB.
3.1 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort samengevat - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 19 juni 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon op 11 februari 2019, toen hij als verdachte werd gehoord, een uitgebreide adresinstructie heeft ontvangen, dat hij deze heeft ondertekend en dat hij toen een adres heeft opgegeven waarop hij bereikbaar zou zijn voor officiële correspondentie. De oproep voor de zitting in Wabrzezno is toen ook naar dat adres verstuurd.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte van het feit dat hij werd verdacht van een strafbaar feit en dit tot een strafrechtelijke procedure zou of kon leiden, alsmede dat hij op het door hem verstrekte adres bereikbaar moest zijn voor de Poolse justitiële autoriteiten. Zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
De vrijheidsstraf is aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon opgelegd. Bij beslissing van the District Court in Torún van 20 december 2021 is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen. Uit de aanvullende informatie van 19 juni 2024, 24 juni 2024 en 28 juni 2024 blijkt dat de omzetting van de voorwaardelijke vrijheidsstraf is bevolen omdat de opgeëiste persoon zich niet aan de aan hem opgelegde bijzondere voorwaarden heeft gehouden, en niet vanwege een veroordeling voor een nieuw strafbaar feit.
De beslissing tot tenuitvoerlegging van 20 december 2021 valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW, nu niet is gebleken dat bij die beslissing de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Dit betekent dat de rechtbank geen andere beslissing aan artikel 12 OLW behoeft te toetsen dan de veroordeling waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd, zijnde het vonnis van the District Court in Wabrzezno.
4 Strafbaarheid
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk onderscheidingstekens dragen of een daad verrichten bij een ambt dat hij niet bekleedt of waarin hij is geschorst
poging tot oplichting
Standpunt van de verdediging De verdediging stelt zich op het standpunt dat de overlevering geweigerd dient te worden voor het deel van het EAB dat ziet op het zich voordoen als een politieagent, omdat daarop in Nederland niet een maximum van twaalf maanden gevangenisstraf of hoger staat.
Oordeel van de rechtbank De rechtbank stelt vast dat de overlevering wordt verzocht vanwege een opgelegde vrijheidsstraf van tien maanden. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank – in lijn met het standpunt van de officier van justitie – voldaan aan artikel 7 OLW, waarin is bepaald dat, in het geval van een reeds opgelegde straf of maatregel, de vrijheidsstraf ten minste vier maanden dient te bedragen. Het feit waarvoor is veroordeeld, behoeft slechts naar Nederlands recht strafbaar te zijn en dat is het geval. Dat er naar Nederlands recht minder dan twaalf maanden gevangenisstraf op één van de feiten zou staan, is dan ook niet relevant.
5 Slotsom
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
6 Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 196 en 326 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.
7 Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Regional Court in Torún, Polen voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Scheijde, voorzitter, mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en A.R. Vlierhuis, rechters, in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 1 augustus 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 Overleveringswet.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
Zie onderdeel e) van het EAB.
HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (Minister for Justice and Equality (Herroeping van de opschorting)).