ECLI:NL:RBAMS:2024:4661 - Rechtbank Amsterdam - 17 juli 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13-062571-24
Datum uitspraak: 18 juli 2024
TUSSEN- UITSPRAAK
op de vordering van 23 februari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[opgeëiste persoon], geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1992, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, gedetineerd in [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De zitting van 10 april 2024 De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 10 april 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.M. Steller, advocaat te Schiphol, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.
De tussenuitspraak van 24 april 2024
De rechtbank heeft op 24 april 2024 een tussenuitspraak gewezen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
De zitting van 4 juni 2024 De behandeling van het EAB is, met instemming van partijen, in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 4 juni 2024, in aanwezigheid van mr.. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. Steller voornoemd, en door een tolk in de Poolse taal.
De tussenuitspraak van 18 juni 2024
De rechtbank heeft op 18 juni 2024 een tussenuitspraak gewezen.
De rechtbank heeft de beslistermijn in de tussenuitspraak opnieuw verlengd met 30 dagen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
De zitting van 4 juli 2024 De behandeling van het EAB is, met instemming van partijen, in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 4 juli 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. Steller voornoemd, en door een tolk in de Poolse taal.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3 Tussenuitspraak 24 april 2024
De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 24 april 2024.
4 Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden (heropening)
De raadsman verzoekt de rechtbank om de overlevering te weigeren. De raadsman blijft bij zijn standpunt dat de eerder gegeven antwoorden van de Poolse autoriteiten de zorgen die het CPT heeft geuit niet wegnemen. Op de in de tussenuitspraak van 18 juni 2024 geformuleerde vragen is in het geheel geen antwoord gekomen. De vraag of de opgeëiste persoon een persoonlijke levensruimte van niet minder dan 3m2 heeft in een meerpersoonscel, is een vraag die makkelijk beantwoord zou moeten kunnen worden. In reactie op het standpunt van de officier van justitie stelt de raadsman primair dat de overlevering geweigerd zou moeten worden. Het Openbaar Ministerie heeft namelijk niet voldaan aan de opdracht van de rechtbank om de vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen. Subsidiair is bepleit dat de zaak voor maximaal één week zou moeten worden aangehouden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op de zitting toegelicht dat het Openbaar Ministerie de vragen die recent in verschillende vergelijkbare Poolse zaken zijn gesteld, aan het samenvoegen is zodat het proces van beantwoording van deze vragen door de Poolse autoriteiten kan worden gestroomlijnd. De vragen zijn nog niet vertaald en het Openbaar Ministerie heeft de vragen daarom nog niet kunnen stellen. De officier van justitie verzoekt de rechtbank om de zaak opnieuw aan te houden zodat het Openbaar Ministerie meer tijd heeft om de in de tussenuitspraak van 18 juni 2024 gestelde vragen te stroomlijnen en voor te leggen aan de Poolse autoriteiten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 18 juni 2024 de volgende vragen gesteld:
1) De rechtbank begrijpt uit het CPT-rapport dat voorlopig gehechten minimaal 3 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel ter beschikking hebben. Kan, tegen de achtergrond van het arrest Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, punten 75-76), voor de opgeëiste persoon worden gegarandeerd dat hij minimaal 4 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel zal krijgen in het Huis van Bewaring waar hij terecht komt? Of zal hij slechts tussen de 3 en 4 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel krijgen? 2) Kan de opgeëiste persoon deelnemen aan activiteiten in het betreffende Huis van Bewaring? 3) Indien hij ervoor kiest deel te nemen aan alle aangeboden activiteiten, hoeveel uur per dag zou hij dan minimaal buiten zijn cel verblijven? 4) Geldt voor de opgeëiste persoon dat hij, indien hij contact met de buitenwereld wil hebben door gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek, voorafgaand aan ieder bezoek of telefoongebruik altijd toestemming zal moeten vragen? 5) Zo ja, hoe lang duurt de procedure (inclusief het rechtsmiddel) om toestemming te krijgen voor het gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek?
De rechtbank heeft op 4 juli 2024 nog geen antwoord ontvangen op de hierboven gestelde vragen, nu deze door de officier van justitie nog niet zijn voorgelegd aan de Poolse autoriteiten. De officier van justitie heeft ter zitting toegelicht waarom dit nog niet is gebeurd. De rechtbank ziet, gelet op deze toelichting, geen reden om nu al geen gevolg te geven aan het EAB, reeds omdat de Poolse autoriteiten vanwege de gekozen werkwijze van het Openbaar Ministerie niet de gelegenheid hebben gehad de in de tussenuitspraak van 18 juni 2024 gestelde vragen te beantwoorden. De rechtbank ziet daarnaast het door het Openbaar Ministerie genoemde belang om de beantwoording van de vragen te stroomlijnen, in. Hiertoe zal het Openbaar Ministerie dan ook meer tijd worden gegund. De door de raadsman subsidiair verzochte aanhouding voor de duur van maximaal één week komt daarbij als te kort voor. De vertaling van de gestelde vragen is namelijk nog niet gereed zodat niet te verwachten is dat de Poolse autoriteiten binnen één week die vragen zullen kunnen antwoorden.
De rechtbank zal daarom het onderzoek opnieuw heropenen en schorsen voor onbepaalde tijd. De rechtbank verzoekt de officier van justitie nogmaals om de uitvaardigende justitiële autoriteit de hierboven gestelde vragen te laten beantwoorden. Omdat het hier een vervolgingsoverlevering betreft en de opgeëiste persoon zich (dus) op basis van een verdenking in overleveringsdetentie bevindt, dringt de rechtbank er op aan dat met voortvarendheid aan de (vertaling van de) vraagstelling en daaropvolgende beantwoording wordt gewerkt.
5 Beslissing
HEROPENThet onderzoek ter zitting onder gelijktijdige schorsing voor een bepaalde tijd, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de hiervoor opgenomen vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW uitspraak moeten doen met 30 dagen onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de zaak vóór het verstrijken van de verlengde beslistermijn (dus vóór 15 augustus 2024) op zitting dan wel in raadkamer moet worden aangebracht in verband met de eventuele nadere verlenging van de beslistermijn.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Poolse taal tegen nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer, voorzitter, mrs. A.R.P.J. Davids en A.R. Vlierhuis, rechters, in tegenwoordigheid van A. Gabriëlse, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 18 juli 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 Overleveringswet.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
ECLI:NL:RBAMS:2024:2694.
Ter publicatie aangeboden.
ECLI:NL:RBAMS:2024:2694.