ECLI:NL:RBAMS:2024:4488 - Rechtbank Amsterdam - 22 juli 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13-155174-24
Datum uitspraak: 23 juli 2024
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering van 10 mei 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[opgeëiste persoon] , geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1980, ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [BRP-adres] , gedetineerd in de [P.I.] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 juli 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. G. Demir advocaat in Breda en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3 Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een Pre-trial Detention Order with file reference number II Kp 939/22 for the purposes of the case with reference number 1001-106.Ds.22.2022, issued by the District Court in Rzeszów, dated 10 January 2023.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB.
4 Strafbaarheid
4.1 Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
5. illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
5 Onschuldverweer
De opgeëiste persoon verklaart niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit, anders dan de OLW vereist, niet tijdens het verhoor ter zitting aangetoond.
De onschuldbewering leidt alleen om die reden al niet tot weigering van de overlevering.
6 Overige verweren
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
Artikel 11 OLW: Poolse detentieomstandigheden
Het standpunt van de raadsman De raadsman heeft geen beroep gedaan op de weigeringsgrond van artikel 11 OLW, maar heeft de rechtbank verzocht om indien de rechtbank niet tot een eindbeslissing in deze zaak komt, het bevel gevangenhouding te schorsen.
Het standpunt van de officier van justitie Op 5 juni 2024 heeft de rechtbank in een tussenuitspraak in een andere zaak een algemeen reëel gevaar van schending van grondrechten aangenomen. De officier van justitie heeft verzocht om de behandeling van onderhavige zaak aan te houden, om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen garanties op te vragen van de uitvaardigende justitiële autoriteit, waarmee het algemene gevaar voor de opgeëiste persoon kan worden weggenomen. De officier van justitie heeft zich verzet tegen de schorsing van het bevel gevangenhouding, omdat de opgeëiste persoon onvoldoende binding met Nederland heeft om het vluchtgevaar middels voorwaarden in te perken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de zorgen die in het rapport van het European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT) van 22 februari 2024 (hierna: het CPT-rapport) worden geuit met betrekking tot de detentieomstandigheden van voorlopig gedetineerden. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de reactie van 22 februari 2024 van de Poolse autoriteiten daarop. In recente tussenuitspraken heeft de rechtbank aanvullende vragen gesteld, ter beoordeling van de vraag of sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van grondrechten.
In uitspraken van 5 juni 2024
De vaststelling van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in het remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Teneinde te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de detentieomstandigheden in het remand regime in Polen.
In het kader van dat nadere onderzoek zal de rechtbank het onderzoek heropenen en de officier van justitie verzoeken om de uitvaardigende justitiële autoriteit de vraag te laten beantwoorden of, indachtig de omstandigheden op grond waarvan een algemeen gevaar voor het remand regime is aangenomen, dit gevaar - al dan niet met een individuele detentiegarantie - voor de opgeëiste persoon kan worden weggenomen. Voor zover de uitvaardigende justitiële autoriteit meent dat het algemeen gevaar voor de opgeëiste persoon binnen het remand regime kan worden weggenomen, dan wenst de rechtbank in het bijzonder het volgende over het Huis van Bewaring, waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd, te vernemen:
1) De rechtbank begrijpt uit het CPT-rapport dat voorlopig gehechten minimaal 3 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel ter beschikking hebben. Kan, tegen de achtergrond van het arrest Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, punten 75-76), voor de opgeëiste persoon worden gegarandeerd dat hij minimaal 4 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel zal krijgen in het Huis van Bewaring waar hij terecht komt? Of zal hij slechts tussen de 3 en 4 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel krijgen? 2) Kan de opgeëiste persoon deelnemen aan activiteiten in het betreffende Huis van Bewaring? 3) Indien hij ervoor kiest deel te nemen aan alle aangeboden activiteiten, hoeveel uur per dag zou hij dan minimaal buiten zijn cel verblijven? 4) Geldt voor de opgeëiste persoon dat hij, indien hij contact met de buitenwereld wil hebben door gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek, voorafgaand aan ieder bezoek of telefoongebruik altijd toestemming zal moeten vragen? 5) Zo ja, hoe lang duurt de procedure (inclusief het rechtsmiddel) om toestemming te krijgen voor het gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek?
De rechtbank wijst erop dat de uitvaardigende justitiële autoriteit voor de beantwoording van boven gestelde vragen - zo nodig - bijstand kan verzoeken aan de centrale autoriteit of een van de centrale autoriteiten van Polen, in de zin van artikel 7 van het Kaderbesluit.
De rechtbank wijst af het verzoek van de raadsman af tot schorsing van de overleveringsdetentie nu de opgeëiste persoon onvoldoende binding met Nederland heeft om het vluchtgevaar middels voorwaarden in te perken.
7 Beslissing
HEROPENThet onderzoek ter zitting onder gelijktijdige schorsing voor onbepaalde tijd, teneinde de officier van justitie de hiervoor onder punt 6 opgenomen vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit;
VERLENGTop grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen;
VERLENGT op grond van artikel 27, derde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon met 30 dagen;
WIJST AF het verzoek tot schorsing van het bevel gevangenhouding.
BEPAALTdat de vordering opnieuw op zitting moet worden gepland uiterlijk 14 dagen voor 10 september 2024, het einde van de verlengde beslistermijn;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman en van een tolk in de Poolse taal.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, mrs. E. Bicer en C.M. Delstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 23 juli 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 Overleveringswet.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
Zie onderdeel e) van het EAB.
Rechtbank Amsterdam, 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4340.
Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.
Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).
Zie onder andere: Rechtbank Amsterdam, 5 april 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:1982.
Rechtbank Amsterdam, 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3257.
Rechtbank Amsterdam, 6 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3365.
Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru), punt 97.