ECLI:NL:RBAMS:2024:4129 - Rechtbank Amsterdam - 8 juli 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13/134676-24 (EAB1)
Datum uitspraak: 9 juli 2024
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering van 26 april 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[opgeëiste persoon] , geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1968, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, gedetineerd in [naam PI] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 juni 2024, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J. van Egmond, advocaat in Rotterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3 Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een enforceable decision of the Regional Court in Płock of October 24, 2022, court file ref. no. II K 84/20 imposing a preliminary arrest for 6 (six) months from the arrestment date.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB.
4 Strafbaarheid
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 14, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
5 Onschuldverweer
Het standpunt van de verdediging De opgeëiste persoon verklaart niet schuldig te zijn aan het feit, maar er ingeluisd te zijn door zijn ex-partner. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft zijn raadsvrouw enkele processtukken overgelegd, waaronder een getuigenverklaring waarvan de raadsvrouw stelt dat die de opgeëiste persoon een alibi verschaft. Daarnaast heeft de raadsvrouw gewezen op deskundigenverklaringen die de verklaring van de ex-partner ondermijnen.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie De officier van justitie heeft erop gewezen dat het een vervolgings-EAB betreft, en dat het onderzoek in Polen zal moeten worden afgerond. Het onschuldverweer kan volgens de officier van justitie niet slagen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank kan niet treden in de beoordeling van het Poolse strafdossier. Nu het strafonderzoek nog gaande is, liggen de door de raadsvrouw overgelegde verklaringen ter beoordeling voor aan de Poolse strafrechter. De onschuld van de opgeëiste persoon is niet tijdens het verhoor ter zitting aangetoond, zodat de onschuldbewering reeds om die reden niet kan leiden tot het geen gevolg geven aan het overleveringsverzoek.
6 Artikel 11 OLW
6.1 Poolse rechtstaat
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Dit is de eerste stap van een tweestappentoets. In het kader van de tweede stap is het aan de persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd om concrete gegevens te verstrekken waaruit, in het geval van een overleveringsprocedure met het oog op de uitvoering van een tot vrijheidsbeneming strekkende straf of maatregel, blijkt dat structurele of fundamentele gebreken in het gerechtelijk apparaat van de uitvaardigende lidstaat een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak en, in het geval van een overleveringsprocedure met het oog op strafvervolging, dat die gebreken een dergelijke invloed kunnen hebben.
Het standpunt van de verdediging De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat van een dergelijke concrete invloed sprake zal zijn. De raadsvrouw voert aan dat tijdens het onderzoek in Polen camerabeelden zijn verdwenen en dat een officier van justitie van de zaak is afgehaald nadat die de opgeëiste persoon in vrijheid had gesteld. Zij heeft van de Poolse advocaat vernomen dat de aanklager in verband met deze strafzaak werd beschuldigd van corruptie, maar dat die procedure is gestaakt, omdat de machtiging daartoe was afgegeven door de Tuchtkamer van het Hooggerechtshof die niet werd erkend door Poolse rechters en het Europese Hof. Daarnaast is een rechter die de strafzaak van de opgeëiste persoon behandelde geschorst en heeft de Minister van Justitie invloed uitgeoefend op deze zaak. Desgevraagd heeft de raadsvrouw verklaard dat zij niet beschikt over stukken ter onderbouwing van dit betoog.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie De officier van justitie heeft erop gewezen dat het een vervolgings-EAB betreft en het onderzoek dus nog gaande is. Er zit in Polen nu een andere Minister van Justitie en de aanklager en een rechter zijn van de zaak afgehaald. Zij vraagt zich daarom af hoe de structurele of fundamentele gebreken ook nu nog invloed kunnen hebben op de behandeling van de strafzaak van de opgeëiste persoon.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel, dat het betoog van de raadsvrouw - dat niet met stukken is onderbouwd - vooralsnog onvoldoende is om aan te nemen dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld als bedoeld in artikel 47 van het Handvest.
6.2 Detentieomstandigheden in Polen voor voorlopig gehechten
De rechtbank heeft kennis genomen van de zorgen die in het CPT-rapport van 22 februari 2024 worden geuit over de detentieomstandigheden van voorlopig gedetineerden. Verder heeft de rechtbank kennis genomen van de reactie van 22 februari 2024 van de Poolse autoriteiten daarop. In recente tussenuitspraken heeft de rechtbank aanvullende vragen gesteld, ter beoordeling van de vraag of sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van grondrechten.
De vaststelling van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in het remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Teneinde te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de detentieomstandigheden in het remand regime in Polen.
In het kader van dit nadere onderzoek zal de rechtbank het onderzoek heropenen en de officier van justitie verzoeken om de uitvaardigende justitiële autoriteit de vraag te laten beantwoorden of, indachtig de omstandigheden op grond waarvan een algemeen gevaar voor het remand regime is aangenomen, dit gevaar - al dan niet met een individuele detentiegarantie - voor de opgeëiste persoon kan worden weggenomen. Voor zover de uitvaardigende justitiële autoriteit meent dat het algemeen gevaar voor de opgeëiste persoon binnen het remand regime kan worden weggenomen, dan wenst de rechtbank in het bijzonder het volgende over het Huis van Bewaring, waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd, te vernemen:
1) De rechtbank begrijpt uit het CPT-rapport dat voorlopig gehechten minimaal 3 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel ter beschikking hebben. Kan, tegen de achtergrond van het arrest Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, punten 75-76), voor de opgeëiste persoon worden gegarandeerd dat hij minimaal 4 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel zal krijgen in het Huis van Bewaring waar hij terecht komt? Of zal hij slechts tussen de 3 en 4 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel krijgen?
2) Kan de opgeëiste persoon deelnemen aan activiteiten in het betreffende Huis van Bewaring?
3) Indien hij ervoor kiest deel te nemen aan alle aangeboden activiteiten, hoeveel uur per dag zou hij dan minimaal buiten zijn cel verblijven?
4) Geldt voor de opgeëiste persoon dat hij, indien hij contact met de buitenwereld wil hebben door gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek, voorafgaand aan ieder bezoek of telefoongebruik altijd toestemming zal moeten vragen?
5) Zo ja, hoe lang duurt de procedure (inclusief het rechtsmiddel) om toestemming te krijgen voor het gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek?
De rechtbank wijst erop dat de uitvaardigende justitiële autoriteit voor de beantwoording van boven gestelde vragen - zo nodig - bijstand kan verzoeken aan de centrale autoriteit of een van de centrale autoriteiten van Polen, in de zin van artikel 7 van het Kaderbesluit.
7 Slotsom
Gelet op hetgeen hiervoor onder 6.2 is overwogen heropent en schorst de rechtbank het onderzoek voor onbepaalde tijd.
8 Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 2, 5 en 7 OLW.
9 Beslissing
HEROPENT en SCHORST het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de onder 6.2 geformuleerde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
VERLENGT de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 (dertig) dagen.
VERLENGTde gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond van artikel 27, derde lid OLW met 30 (dertig) dagen.
BEPAALT dat de vordering opnieuw op zitting moet worden gepland uiterlijk 14 dagen voor 23 augustus 2024 (het einde van de verlengde beslistermijn).
BEVEELT de oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijd, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsvrouw.
BEVEELT de oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Vegter, voorzitter, mrs. A.K. Glerum en A. Pahladsingh, rechters, in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 9 juli 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 Overleveringswet.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
Zie onderdeel e) van het EAB.
Rechtbank Amsterdam, 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4340.
Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).
Zie onder andere: Rechtbank Amsterdam, 5 april 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:1982.
Zie onder andere: rechtbank Amsterdam 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3257.
Zie rechtbank Amsterdam, 6 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3365.
Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru), punt 97.