ECLI:NL:RBAMS:2024:261 - Rechtbank Amsterdam - 8 januari 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/2102
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (gemachtigde: mr. S. Elfert).
Procesverloop
Eiseres heeft een aanvraag ingediend om in aanmerking te komen voor de Tweede Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW 2). Verweerder heeft aan eiseres een voorschot van € 55.936,- verstrekt als tegemoetkoming in de loonkosten voor het loontijdvak juni, juli, augustus en september 2020.
Met het besluit van 27 januari 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder deze tegemoetkoming definitief vastgesteld op € 54.536,- en bepaald dat eiseres een bedrag van € 1.400,- aan te veel ontvangen voorschot moet terugbetalen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 15 maart 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder gebleven bij de definitieve vaststelling. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [gemachtigde] , namens eiseres, en de gemachtigde van verweerder.
Beoordeling van het geschil
1. De rechtbank beoordeelt of verweerder de definitieve tegemoetkoming op grond van de NOW 2 terecht heeft vastgesteld op € 54.536,-. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Omzetbegrip
2. De berekening die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt is niet in geschil. Wel zijn partijen verdeeld over de vraag of de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) onder de NOW 2 tot de omzet moet worden gerekend.
3. Verweerder telt de TVL voor de NOW 1 en de NOW 2 mee als omzet. Er wordt
voor het omzetbegrip gekeken naar wat er voor de winst- en verliesrekening als netto-omzet wordt gezien en naar alle baten die voortkomen uit de uitvoering van normale activiteiten van een organisatie. Subsidies vallen ook onder deze baten. In de Nota van Toelichting op de NOW 1 wordt in het bijzonder ook gewezen op subsidies en deze zijn bewust niet uitgezonderd van het omzetbegrip, aldus verweerder.
4. Volgens eiseres wordt met het begrip omzet in de regelgeving de netto-omzet bedoeld, dat wil zeggen de opbrengsten van de levering van goederen en diensten. Eiseres wijst er in dat verband op dat in artikel 1, tweede lid van de NOW 2 wordt aangesloten bij artikel 2:377, zesde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Eiseres was voorafgaand aan de COVID-pandemie niet afhankelijk van subsidies in haar bedrijfsvoering en de TVL houdt geen verband met haar normale activiteiten. De TVL is een subsidie die is bedoeld om vaste lasten te betalen, juist omdat de omzet op een dusdanige schaal is weggevallen dat van een normaal ondernemersrisico niet meer gesproken kan worden. De TVL-regeling valt volgens eiseres dus niet onder dit omzetbegrip.
5. De rechtbank volgt eiseres niet in haar uitleg van het omzetbegrip. Naar het oordeel van de rechtbank
Geen terugwerkende kracht; evenredigheidsbeginsel
6. Verweerder heeft toegelicht dat de TVL inmiddels niet langer tot het omzetbegrip voor de NOW wordt gerekend. Deze aanpassing is ingevoerd vanaf de NOW 3. Volgens verweerder is het niet wenselijk om deze maatregelen ook met terugwerkende kracht in te voeren voor de NOW 1 en de NOW 2. Hierdoor zou de uitvoering door het Uwv en Uitvoering Van Beleid
7. Eiseres is het hier niet mee eens en zij vindt het niet rechtvaardig dat het omzetbegrip bij NOW 2 anders wordt uitgelegd. Het enige argument dat verweerder gebruikt is dat volgens hem de uitvoeringslasten te hoog zijn, maar met het belang van eiseres als ondernemer is onvoldoende rekening gehouden. Door het toerekenen van de TVL aan de omzet moet er nu € 1.400,- terugbetaald worden in plaats van dat er € 9.140,- wordt nabetaald. Dit belang is enorm, gezien de geleden schade door de COVID-pandemie. Eiseres heeft op de zitting aangegeven nog steeds financiële gevolgen te ondervinden van de nasleep van deze pandemie. De rechtbank begrijpt dat eiseres hiermee een beroep doet op het evenredigheidsbeginsel.
8. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in het bestreden besluit inderdaad alleen de zwaarwegende uitvoeringslasten heeft genoemd als argument om het omzetbegrip voor de NOW 1 en NOW 2 niet met terugwerkende kracht te wijzigen. Op de zitting heeft de rechtbank de inhoud van een Kamerbrief van 27 mei 2021 (de Kamerbrief)
9. De rechtbank constateert dat uitleg hierover van verweerder aan eiseres in het bestreden besluit onvolledig is. Dit terwijl eiseres voorafgaand aan en gedurende de procedure meerdere malen om verduidelijking heeft verzocht. Om die reden is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. Verweerder had in het bestreden besluit dus beter aan eiseres moeten uitleggen welke afwegingen er ten grondslag lagen aan de keuze om het omzetbegrip voor de NOW 1 en NOW 2 niet met terugwerkende kracht te wijzigen. Dat eiseres op de zitting heeft aangegeven in de bezwaarfase door een medewerker te zijn gebeld met enige toelichting doet hier niet aan af, omdat niet is gebleken dat tijdens dit telefoongesprek de betreffende uitleg wel in voldoende mate is gegeven. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
10. De rechtbank ziet evenwel aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, wat betekent dat de vaststelling van het motiveringsgebrek geen wijziging brengt in de rechtspositie van eiseres. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiseres door de COVID-pandemie een lastige tijd heeft doorgemaakt en de gevolgen daarvan financieel nog steeds voelt, is dit echter een omstandigheid waar de minister rekening mee heeft gehouden. Er doen zich in het geval van eiseres verder geen bijzondere omstandigheden voor die maken dat de beslissing van verweerder onevenredig uitpakt. Het beroep van eiseres op het evenredigheidsbeginsel slaagt dus niet.
11. De conclusie is dat verweerder terecht heeft besloten dat eiseres € 1.400,- moet terugbetalen. De rechtbank ziet wel aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht zal vergoeden, omdat eiseres niet al in het bestreden besluit, maar pas op de zitting een volledige uitleg over de beslissing heeft gekregen van verweerder. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. Vlierhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. M. den Toom, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2024.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
In navolging van de rechtbank Overijssel in haar uitspraak van 9 maart 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:868.
Nota van Toelichting bij de NOW 1, Staatscourant 2020, nr. 19874, 1 april 2020, p. 13 e.v. Uit de Nota van Toelichting bij de NOW 2 volgt dat het omzetbegrip onder de NOW 2 hetzelfde is als onder de NOW 1. Nota van Toelichting bij de NOW 2, Staatscourant 2020, nr. 34308, 25 juni 2020, p. 13.
Uitvoering Van Beleid is onderdeel van de directie Dienstverlening, Samenwerkingsverbanden en Uitvoering van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
De Kamerbrief steun- en herstelpakket derde kwartaal 2021 van ministers Blok, Hoekstra, Koolmees en de staatssecretarissen Keijzer en Vijlbrief.