ECLI:NL:RBAMS:2024:2608 - Rechtbank Amsterdam - 24 april 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13/261387-23
Datum uitspraak: 25 april 2024
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering van 26 januari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[opgeëiste persoon] , geboren in [geboorteplaats] (Letland) op [geboortedag] 2000, ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres] , gedetineerd in het [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De zitting van 5 maart 2024 De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 5 maart 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. Römer, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Russische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.
De tussenuitspraak van 19 maart 2024
Op 19 maart 2024 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gewezen.
De rechtbank heeft de beslistermijn bij die tussenuitspraak op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen verlengd. Ook de gevangenhouding is (op grond van artikel 27, derde lid, OLW) met 30 dagen verlengd, met dien verstande dat de gevangenhouding is geschorst.
De zitting van 11 april 2024 De behandeling van het EAB is met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 11 april 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen en vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsvrouw, mr. Z. Boufadiss (namens mr. S.J. Römer), advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft, op vordering van de officier van justitie, de schorsing van de gevangenhouding opgeheven.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting van 5 maart 2024 heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Letse nationaliteit heeft.
3 De tussenuitspraak van 19 maart 2024
De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 19 maart 2024. Hierin heeft de rechtbank de grondslag en inhoud van het EAB en de strafbaarheid van de feiten al beoordeeld. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
4 Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden
De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen onder punt 5 van de tussenuitspraak van 19 maart 2024; ook deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
In andere zaken die zagen op de vordering tot overlevering van personen naar Letland heeft de rechtbank, onder meer in haar uitspraken van 3 augustus 2023
Dat betekent dat de rechtbank ook in deze zaak concreet en nauwkeurig moet beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon dit gevaar zal lopen na overlevering aan Letland. De rechtbank heeft in het kader van die beoordeling bij tussenuitspraak van 19 maart 2024 vragen gesteld over de bescherming die concreet aan de opgeëiste persoon kan worden geboden tegen geweld en andere negatieve gevolgen van het kastenstelsel.
De Letse autoriteiten hebben bij aanvullende informatie van 2 april 2024 als volgt gereageerd op die vragen:
The placement of the convicted persons into a particular prison shall be determined by the Chief of the Prison Administration, following the medical, safety and crime prevention criteria. The Convicted Placement Commission created by the order of the Chief of the prison shall determine in which prison department, unit and cell the convicted person shall be placed, considering any free places in cells, psychological compatibility of the convicted persons, their health condition, attitude towards smoking, and previous criminal records.
If the person has any information about any potential danger to his life or health in prison, he shall immediately inform the prison administration that will examine the received information and, in case of danger, will take all necessary measures to prevent such potential danger to the person's life or health.
In prisons, information about any possible violence between prisoners is registered, notwithstanding a complaint made by a prisoner, that is, representatives of the prison administration, when stating that violence has taken place between prisoners, for example, stating any bodily injuries, shall report in writing to the management of the prison, by making an official report to be registered in the Incident Log. The material on possible violence between prisoners shall be handed for review to an investigator, if needed, in cooperation with officers from the prison's Security Unit. During the examination of the material, departmental inspections shall take place, following which a decision shall be made on further progress. (…) Prisoners have a possibility to contact the prison officials at any time of the day, including to ask for help or protection. So, for example, a prisoner may use daily numerical inspections to address an official, a prisoner may push the alarm button in the cell, a prisoner may apply for a conversation with the Chief of the prison or his/her deputy, or with the official from Security Unit. In prisons, officials from the Supervision Unit take various regime measures on a daily basis, during which they are in places visible and accessible for prisoners (…)
In case of danger, a prisoner is immediately moved to other cell (unit), but if the danger is very substantial, the person may be moved to other prison. If needed, the person is placed in a cell intended for one person.
Naar het oordeel van de rechtbank is door de Letse autoriteiten in de aanvullende informatie onvoldoende antwoord gegeven op haar cruciale vraag naar de concrete bescherming van de opgeëiste persoon tegen geweld en andere negatieve gevolgen van het kastenstelsel. Nu daardoor het vastgestelde algemene gevaar niet is weggenomen, bestaat er voor de opgeëiste persoon een reëel gevaar dat hij in detentie in Letland onmenselijk of vernederend zal worden behandeld.
De mogelijkheid bestaat echter dat bij wijziging van de detentieomstandigheden dit reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling alsnog kan worden uitgesloten. Hoewel het in deze fase niet aan de rechtbank is om vragen te formuleren (maar aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om informatie te verstrekken waaruit een wijziging van de omstandigheden blijkt), acht de rechtbank het niet geheel ondenkbaar dat aanvullende informatie met betrekking tot de hierboven genoemde zorgelijke aspecten, mogelijk een dergelijke wijziging zou kunnen opleveren. De rechtbank zal de beslissing over de overlevering dan ook aanhouden op grond van artikel 11, tweede lid, OLW. Ingevolge artikel 11, derde lid, OLW wordt de uitvaardigende justitiële autoriteit daarvan onder opgave van redenen van de aanhouding in kennis gesteld door de officier van justitie. Gedurende de aanhouding zal de rechtbank nagaan of er een wijziging in de omstandigheden plaatsvindt. De rechtbank stelt de in artikel 11, vierde lid, OLW bedoelde redelijke termijn in deze zaak vast op maximaal 60 dagen. Binnen deze termijn zal de zaak opnieuw op een openbare zitting worden behandeld. Wanneer binnen die termijn geen wijzigingen in de omstandigheden zijn opgetreden, zal ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg worden gegeven aan het EAB.
5 Slotsom
Nu is vastgesteld dat de opgeëiste persoon bij overlevering het risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling en er een mogelijkheid bestaat dat dit risico bij wijziging van de omstandigheden alsnog kan worden uitgesloten, wordt de beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW aangehouden.
6 Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 2, 5, 7 en 11 OLW.
7 Beslissing
HEROPENTen SCHORST het onderzoek voor onbepaalde tijd, met dien verstande dat de zaak binnen de hierna te noemen termijn op zitting moet worden aangebracht.
HOUDT AAN de beslissing over de overlevering van **[opgeëiste persoon]**aan the Prosecutor General Office of the Republic of Latvia(Letland).
VERLENGT de beslistermijn met 60 dagen op grond van artikel 22, zesde lid, OLW en VERLENGTde gevangenhouding met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de zaak opnieuw op zitting moet worden gepland niet eerder dan 1 juni 2024, maar wel ten minste 14 dagen vóór het einde van de verlengde beslistermijn (op 8 juli 2024).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter, mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en M. Westerman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra, griffier en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 25 april 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 Overleveringswet.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
ECLI:NL:RBAMS:2024:1803.
ECLI:NL:RBAMS:2023:5474.
ECLI:NL:RBAMS:2024:1005.