Terug naar bibliotheek
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2024:2443 - Rechtbank Amsterdam - 29 april 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBAMS:2024:244329 april 2024

Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 23/3465

[eiseres] , uit Den Haag, eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, het college (gemachtigde: [gemachtigde van verweerder] ).

Inleiding

1.1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om de eenmalige energietoeslag studenten 2022 (EET 2022).

1.2. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 29 november 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 mei 2023 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.

1.3. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.4. De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2024 op zitting behandeld. Nadat eiser en zijn gemachtigde lieten weten niet aanwezig te zullen zijn, heeft ook het college aangegeven niet te zullen verschijnen.

Beoordeling door de rechtbank

2.1. De rechtbank beoordeelt of het college de aanvraag van eiseres voor de EET 2022 mocht afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.

2.2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is*.* Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

2.3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Achtergrond van de zaak

3.1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres heeft op 22 augustus 2022 een aanvraag ingediend voor de eenmalige energietoeslag. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 29 november 2022 afgewezen, omdat eiseres student is en studenten geen recht hebben op energietoeslag op grond van artikel 2, tweede lid, onder c van de Beleidsregels eenmalige energietoeslag gemeente Amsterdam. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 14 februari 2023 geoordeeld dat het categoriaal uitsluiten van studenten ten opzichte van andere minima niet is toegestaan.[1] Het college heeft vervolgens op 7 maart 2023 de Beleidsregels eenmalige energietoeslag studenten 2022 gemeente Amsterdam (de Beleidsregel) vastgesteld.

3.2. Met het bestreden besluit van 1 mei 2023 op het bezwaar van eiseres heeft het college de aanvraag van eiseres afgewezen. De reden hiervan is dat het jaarinkomen van eiseres in 2022 € 29.997,00 was. Dit is hoger dan het toetsbedrag van € 21.509,00. Het jaarinkomen van eiseres bestond in 2022 uit € 18.813,00 loon en € 11.184,00 studiefinanciering. Het college verwijst hierbij naar artikel 3, derde lid, van de Beleidsregels eenmalige energietoeslag studenten 2022.

Voldoet eiseres aan de voorwaarden voor de EET 2022?

3.1. Eiseres kan zich er niet in vinden dat de lening op grond van de Wet studiefinanciering 2000 meetelt om in aanmerking te komen voor de EET 2022. Op die manier is er wederom onderscheid gemaakt tussen studenten en niet-studenten die verder in dezelfde situatie verkeren. Eiseres wijst in dit verband ook naar het wetsvoorstel Wijziging van de Participatiewet.[2] Voor studenten is een aanvullende tegemoetkoming van € 400,00 mogelijk gemaakt. Dit is een uitzondering op artikel 33, tweede lid, van de Participatiewet. Met deze wetswijziging kon met de Beleidsregel nog geen rekening worden gehouden.

3.2. De rechtbank stelt vast dat in de Beleidsregel aansluiting is gezocht bij het inkomensbegrip uit de Participatiewet. In de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 18 juli 2023 is – samengevat – het volgende overwogen.[3] Het uitgangspunt van artikel 33, tweede lid, van de Participatiewet is dat het inkomen uit studiefinanciering in aanmerking wordt genomen naar het van toepassing zijnde normbedrag voor de kosten van levensonderhoud, genoemd in artikel 3.18 van de Wsf 2000. Dit artikel is van dwingend recht. [4] Dat betekent dat het college bij het maken van beleid hier dus niet van mag afwijken. Hieruit volgt dat van een student mag worden verlangd dat hij – alvorens hij een beroep doet op bijstand – de leenmogelijkheid maximaal benut. Volgens vaste rechtspraak[5] moet een lening op grond van artikel 15 van de Participatiewet in het kader van de studiefinanciering worden beschouwd als een voorliggende voorziening.[6] Het gaat er om dat een student redelijkerwijs kon beschikken over het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud, ook al ontving de student dat bedrag feitelijk niet.[7] Het niet afsluiten van een (aanvullende) lening mag niet worden afgewenteld op de bijstand.

3.3. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd, geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Nu het inkomensbegrip in de Beleidsregel (onder meer) verwijst naar het inkomensbegrip uit de Participatiewet, kon het college het inkomen uit studiefinanciering betrekken bij de beoordeling of eiseres in aanmerking kwam voor de EET. Dat het afsluiten van zo'n lening in het kader van studiefinanciering ertoe leidt dat de schulden van eiseres toenemen, doet er niet aan af dat zij wel redelijkerwijs over het bedrag van de lening kon beschikken en daarmee in haar levensonderhoud, inclusief de toenemende energiekosten kon voorzien. De rechtbank is van oordeel dat het college de aanvraag van eiseres om een EET 2022 terecht heeft afgewezen.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en het college de aanvraag voor de EET 2022 op goede gronden heeft afgewezen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Dolfing, rechter, in aanwezigheid van mr. G. dos Santos 't Hoen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2024.

de griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet

Artikel 33. Bijzonder inkomen

Beleidsregels eenmalige energietoeslag studenten 2022 gemeente Amsterdam

Artikel 2: Doelgroep eenmalige energietoeslag studenten

1. De eenmalige energietoeslag studenten van € 1.800 wordt als bijzondere bijstand verleend aan een student die in 2022 een aanvraag heeft gedaan en die:

a. op de peildatum beschikte over een Burgerservicenummer (BSN); b. op de peildatum 21 jaar of ouder was en aanspraak maakte op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000;

Artikel 3: Inkomensbepalingen

1. Voor het bepalen van de hoogte van het inkomen worden op de peildatum de volgende doelgroepen onderscheiden:

a. de alleenstaande; b. de alleenstaande ouder met een kind jonger dan 18 jaar; c. de gehuwden.

2. Onder een minimuminkomen wordt verstaan:

a. een fiscaal gezinsinkomen, dat minder dan, of gelijk is aan, 120% van het bruto WML voor gehuwden of daaraan gelijkgestelden of; b. een afgeleid percentage van het WML voor alleenstaanden of alleenstaande ouders dat elk half jaar door de directeur Inkomen wordt vastgesteld, of; c. een fiscaal gezinsinkomen dat hoger is dan 120% van die normen, maar waarvan dat meerdere is aangewend ter aflossing van een schuldenlast in het kader van een minnelijke schuldregeling bij de Gemeentelijke Kredietbank, een opgelegde schuldregeling op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen of een schuldregeling bij een door de gemeente aangewezen of gemandateerde instantie, of een inkomen op grond waarvan op basis van de daarvoor geldende toekenningscriteria van Voedselbank Nederland voedselpakketten worden verstrekt door Voedselbank Amsterdam aan het betreffende huishouden.

3. Het toepasselijke normbedrag voor de kosten van levensonderhoud als bedoeld in artikel 33, tweede lid van de wet en genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000 wordt meegenomen als inkomen, ook als dit niet daadwerkelijk is ontvangen:

a. Hoger onderwijs: € 932,87 b. Beroepsonderwijs: € 766,06

Zie de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 februari 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:726.

Voorstel van wet tot wijziging van de Participatiewet in verband met het eenmalig categoriaal

verstrekken van een energietoeslag aan huishoudens met een laag inkomen in 2023 en het

verstrekken van een eenmalige tegemoetkoming voor energiekosten aan uitwonende studenten

met een aanvullende beurs in 2023 (Kamerstuk 36 389).

Zie de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 juli 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:4504.

Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1787.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 9 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1787.

Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2523.

Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:867, r.o. 4.4.


Voetnoten

Zie de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 februari 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:726.

Voorstel van wet tot wijziging van de Participatiewet in verband met het eenmalig categoriaalverstrekken van een energietoeslag aan huishoudens met een laag inkomen in 2023 en hetverstrekken van een eenmalige tegemoetkoming voor energiekosten aan uitwonende studentenmet een aanvullende beurs in 2023 (Kamerstuk 36 389).

Zie de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 juli 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:4504.

Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1787.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 9 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1787.

Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2523.

Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:867, r.o. 4.4.