ECLI:NL:RBAMS:2024:1821 - Rechtbank Amsterdam - 27 maart 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13/035911-24 (EAB II)
Datum uitspraak: 28 maart 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 7 februari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[opgeëiste persoon] , geboren in [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1993, ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres] , gedetineerd in de [PI] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 14 maart 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. A. Fakiri, namens diens kantoorgenote mr. R.G. Jagesar, advocaat te ‘s-Gravenhage.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
3 Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel bij verstek, uitgevaardigd op 26 januari 2024 door de onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, afdeling Antwerpen, dossiernr.: 2023/196 OR G. Franssens.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB.
Het EAB houdt verder een verzoek in om inbeslagname en afgifte van de voorwerpen die zijn aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon (te weten: een witte en een zwarte iPhone).
4 Strafbaarheid
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 28, te weten:
- deelneming aan een criminele organisatie;
- opzettelijke brandstichting. Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
5 De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat hij, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De procureur des Konings Antwerpen heeft bij brief van 24 januari 2024 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.
6 Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden
Het standpunt van de verdediging De raadsman van de opgeëiste persoon heeft gewezen op de slechte omstandigheden in Belgische detentiecentra, zoals ook beschreven in het CPT-rapport van 29 november 2022. Daar komt bij, zo betoogt de raadsman, de berichtgeving van de afgelopen dagen in de media betreffende een ernstig incident in de gevangenis van Antwerpen, waar de opgeëiste persoon na overlevering zal worden geplaatst. De raadsman heeft daarom gesteld dat de overlevering op grond van dit artikel dient te worden geweigerd.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie De officier van justitie heeft onderkend dat het door de raadsman genoemde incident veel stof heeft doen opwaaien. Hij meent echter dat de door de Belgische autoriteiten afgegeven detentiegarantie nog altijd afdoende is om het gevaar voor vernederende of onmenselijke behandeling voor de opgeëiste persoon weg te nemen.
Het oordeel van de rechtbank Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat voor alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in België worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet (ECLI:NL:RBAMS:2022:7536). Het door de raadsman genoemde incident vormt naar het oordeel van de rechtbank een bevestiging van het algemene gevaar.
Bij brief van 25 januari 2024 van het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken - Centrale autoriteit is in verband met EAB I de volgende garantie gegeven:
“1. In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden? [opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Antwerpen indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.
3 Sanitaire en hygiëne omstandigheden
Per e-mail van 13 februari 2024 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit bevestigd dat deze garantie ook geldt in geval van overlevering op grond van het thans voorliggende EAB.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie.
De rechtbank is, gelet op deze garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden).
7 Vervolging in Nederland
Het standpunt van de verdediging De raadsman van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat de vervolging van een medeverdachte is overgenomen door het Nederlandse Openbaar Ministerie. Gelet op het gelijkheidsbeginsel zou dat ook voor de opgeëiste persoon dienen te gelden.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie De officier van justitie bevestigt dat de vervolging van een minderjarige medeverdachte op verzoek van de Belgische autoriteiten is overgenomen door het Nederlandse Openbaar Ministerie. Dat werd opportuun geacht omdat België geen EAB’s uitvaardigt ten aanzien van minderjarige verdachten. In het geval van de opgeëiste persoon hebben de Belgische autoriteiten verzocht om overlevering (en niet om de strafvervolging over te nemen) en is het Nederlandse Openbaar Ministerie niet voornemens de vervolging over te nemen, aldus de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank De rechtbank verwerpt het verweer. Reeds gelet op de uitleg van de officier van justitie faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel.
8 Slotsom
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
Hieruit volgt dat de afgifte van de in beslag genomen voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit kan worden bevolen.
9 Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 2, 5, 6, 7, 49 en 50 Overleveringswet.
10 Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg in Antwerpen, afdeling Antwerpen (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELT de afgifte van de in beslag genomen voorwerpen (een witte en een zwarte iPhone) aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter, mrs. M. Wiewel en E. Biçer, rechters, in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 28 maart 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 Overleveringswet.
Zie onderdeel e) van het EAB.
HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589