Terug naar bibliotheek
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2023:7592 - Rechtbank Amsterdam - 29 november 2023

Uitspraak

ECLI:NL:RBAMS:2023:759229 november 2023

Uitspraak inhoud

Parketnummer: 13/239861-23 (EAB II)

Datum uitspraak: 30 november 2023

UITSPRAAK

op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 september 2023 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 23 mei 2023 door the Office of the Prosecutor of the Republic at the Court of Appeal in Turin (Italië; hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:

[opgeëiste persoon] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979, ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres] , uit anderen hoofde gedetineerd in Justitieel Complex [plaats detentie] ,

hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1 Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 16 november 2023, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Malewicz, advocaat in Amsterdam.

De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.[1]

2 Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.

3. Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:

De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. In onderdeel c.2 van het EAB is vermeld:

“Length of the custodial sentence or detention order imposed: 8 months' imprisonment Remaining sentence to be served: 5 years, 10 months and 7 days' imprisonment and a fine amounting to 26.000,00 € as it results from aggregation order of 25.06.2020, sentence to be served on the basis of judgment delivered by the Court of Turin, Division VI on 22.01.2020, 8 months’ imprisonment.

De rechtbank stelt vast dat de hiervoor genoemde executiebeslissing van the Office of the Public Prosecutor at the Court of Torino van 25 juni 2020 ziet op de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf die is opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis van the Court of Torino VI Divisionvan 22 januari 2020 én de gevangenisstraf die ten grondslag ligt aan het gelijktijdig op zitting behandelde andere EAB (EAB I), dat tegen de opgeëiste persoon is uitgevaardigd. Dit verklaart ook dat de duur van de reststraf de duur van de bij het vonnis van the Court of Torino VI Divisionvan 22 januari 2020 overstijgt.

De rechtbank stelt echter voorts vast dat in het EAB bij de reststraffen tevens een geldboete is genoemd die naast voormelde vrijheidsbenemende straf is opgelegd. De rechtbank leest het EAB echter zo dat de overlevering niet wordt gevraagd voor de tenuitvoerlegging van deze geldboete. De geldboete is opgelegd bij het vonnis waar EAB I op ziet.. Dit brengt met zich dat de rechtbank in deze zaak geen beslissing behoeft te nemen over de overlevering ten behoeve van de tenuitvoerlegging van die geldboete.

Het vonnis van the Court of Torino VI Divisionvan 22 januari 2020 betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB.[2]

4 Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

Het feit dat ten grondslag ligt aan het EAB is in onderdeel e) van het EAB als volgt omschreven:

Convicted, in that being subject to the precautionary measure of house arrest at the association "Speranza Azzurra 2000"; based on order by the Preliminary Investigation Judge at the Court of Turin on 03.11.2016, he left the house. In Torino, on 15.02.2017 rectius on 18.11.02017 (as amended at the hearing of 22.01.2020, clerical error upon request of Public Prosecutor, with no objection of the defence lawyer).

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.

De raadsman en de officier van justitie hebben de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren, omdat het feit niet strafbaar is naar Nederlands recht en daarmee niet is voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid.

De rechtbank oordeelt als volgt.

Met de raadsman en de officier van justitie stelt de rechtbank vast dat is voldaan aan de in artikel 2, eerste lid, Kaderbesluit en artikel 2, eerste lid, OLW neergelegde voorwaarde dat sprake is van een feit dat door de wet van de uitvaardigende lidstaat strafbaar is gesteld met een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden (drempelvoorwaarde). Is niet aan deze drempelvoorwaarde voldaan, dan wordt de overlevering ingevolge artikel 28, tweede lid, OLW geweigerd.

Naast deze drempelvoorwaarde is in artikel 7, eerste lid, onder a, sub 2, OLW bepaald dat het feit naar Nederlands recht strafbaar is. Gelet op de formulering van de aanhef van artikel 7, eerste lid, OLW (“kan worden toegestaan”), bezien in het licht van artikel 2, eerste lid, Kaderbesluit en artikel 28, tweede en derde lid, OLW, leidt een kaderbesluitconforme uitleg van artikel 7, eerste lid, onder a, sub 2, OLW tot het oordeel dat de overlevering:

moetworden geweigerd wanneer het feit of de opgelegde straf niet voldoet aan de hiervoor genoemde drempelvoorwaarde, en:

kanworden geweigerd als aan deze drempelvoorwaarde is voldaan maar het feit niet naar Nederlands recht strafbaar is.

De rechtbank stelt met de raadsman en de officier van justitie vast dat het feit naar Nederlands recht niet strafbaar is. De rechtbank kan de overlevering dus weigeren. De rechtbank ziet geen aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid om van weigering af te zien. Hiertoe is onder meer van belang dat de rechtbank de overlevering in de gelijktijdig behandelde andere overleveringszaak tegen de opgeëiste persoon zal weigeren op grond van artikel 6a van de OLW en zal bepalen dat Nederland de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in die zaak overneemt. Verder is van belang dat de rechtbank de overlevering ook zou kunnen weigeren op grond van artikel 12 van de OLW. De opgeëiste persoon is namelijk niet verschenen op de zitting die heeft geleid tot het vonnis dat ten grondslag ligt aan het EAB. Verder doen zich de omstandigheden als bedoeld in artikel 12, onder a tot en met c, van de OLW niet voor en is geen onvoorwaardelijke verzetgarantie als bedoeld in artikel 12 onder d van de OLW verstrekt. In het licht van het voorgaande vindt de rechtbank de omstandigheid dat het feit geen aanknopingspunten heeft met de Nederlandse rechtsorde onvoldoende zwaar wegen om af te zien van weigering.

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de overlevering weigeren.

5 Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 7 OLW.

6 Beslissing

WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Office of the Prosecutor of the Republic at the Court of Appeal in Turin (Italië) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

HEFT OP het bevel gevangenneming van [opgeëiste persoon] .

Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Zijl, voorzitter, mrs. A.J. Scheijde en M. Westerman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 30 november 2023.

Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie onderdeel e) van het EAB.


Voetnoten

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie onderdeel e) van het EAB.