Terug naar bibliotheek
Parket bij de Hoge Raad

ECLI:NL:PHR:2025:1061 - Parket bij de Hoge Raad - 3 oktober 2025

Arrest

ECLI:NL:PHR:2025:10613 oktober 2025

Rechtsgebieden

Civiel RechtBurgerlijk Procesrecht

Arrest inhoud

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer25/02805 Zitting 3 oktober 2025

CONCLUSIE

G.R.B. van Peursem

In de zaak

[verzoekster] verzoekster in cassatie

tegen

[verweerder] verweerder in cassatie

Partijen worden hierna verkort aangeduid als verzoekster en verweerder.

1 Feiten en procesverloop

1.1 Voor de feiten en het procesverloop in feitelijke instanties wordt verwezen naar de beschikking van het hof Amsterdam van 17 december 2024[1].

1.2 Per e-mail van 17 maart 2025 heeft verzoekster aan de griffie te kennen gegeven cassatieberoep in te willen stellen tegen de onder 1.1 genoemde beschikking van het hof.

1.3 Bij brief van 20 maart 2025 is door de griffie aan verzoekster medegedeeld dat haar verzoek tot cassatie niet is ingediend op de wijze zoals voorgeschreven in art. 426a Rv, te weten door indiening van een procesinleiding in het portaal van de Hoge Raad door een cassatieadvocaat. Deze brief vermeldt verder dat beide gebreken kunnen worden hersteld door het verzoek tot cassatie binnen twee weken na binnenkomst op de griffie, alsnog door een cassatieadvocaat via het portaal van de Hoge Raad te laten indienen, een en ander op straffe van niet-ontvankelijkheid.

1.4 Per e-mail van 21 maart 2025 heeft de griffie verzoekster erop gewezen dat zij zich voor een advocaat kan wenden tot de Nederlandse Orde van Advocaten en dat de lokale Deken onder voorwaarden een advocaat kan aanwijzen.

1.5 Verzoekster heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om voornoemde gebreken te herstellen. Volgens verzoekster heeft ook de Deken geen geschikte cassatieadvocaat voor haar weten te vinden. Zij heeft vervolgens herhaaldelijk (onder meer bij e-mails van 3 april 2025 en van 16 april 2025) aan de griffie laten weten dat zij het cassatieberoep wenst voort te zetten zonder cassatieadvocaat.

2 De ontvankelijkheid van het cassatieberoep

2.1 Art. 426a lid 1 Rv bepaalt dat het beroep in cassatie wordt ingesteld bij een procesinleiding die wordt getekend door een advocaat bij de Hoge Raad en wordt ingediend op de wijze bedoeld in art. 397 Rv, waar is bepaald dat de procesinleiding langs elektronische weg (via het portaal) wordt ingediend.

2.2 Vaststaat dat het verzoekschrift dat op 17 maart 2025 door de griffie is ontvangen niet is ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad en dat dit verzoekschrift ook niet op de juiste wijze is ingediend. Eveneens staat vast dat verzoekster geen gebruik heeft gemaakt van de haar geboden mogelijkheid om deze gebreken te herstellen.

2.3 Gelet op het voorgaande dient verzoekster niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar cassatieberoep.

3 Conclusie

Ik concludeer tot niet-ontvankelijkheidverklaring van verzoekster in haar cassatieberoep.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden

A-G

Hof Amsterdam 17 december 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:3505, rov. 2-3.


Voetnoten

Hof Amsterdam 17 december 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:3505, rov. 2-3.