ECLI:NL:PHR:2024:942 - Parket bij de Hoge Raad - 13 september 2024
Arrest
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/00884 Zitting13 september 2024
CONCLUSIE
L.M. Coenraad
In de zaak
[verzoekster] , verzoekster tot cassatie, hierna: verzoekster, advocaat: mr. J. van Weerden,
tegen
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag, verweerder in cassatie, hierna: de ambtenaar, niet verschenen.
1 Inleiding
1.1 Verzoekster is in 1994 uit Somalië naar Nederland gekomen en beschikt niet over een geboorteakte uit haar land van herkomst. In 2013 heeft de rechtbank Den Haag op grond van artikel 1:25c BW de voor het opmaken van een geboorteakte noodzakelijke geboortegegevens van verzoekster vastgesteld. Als geboortedatum is daarbij [geboortedatum 1] 1987 vastgesteld. Van deze beschikking heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand een akte van inschrijving opgemaakt, die geldt als vervangende geboorteakte (art. 1:25f BW).
1.2 De onderhavige procedure betreft een verzoek op grond van artikel 1:25d BW tot wijziging van de in 2013 door de rechtbank vastgestelde geboortedatum. Verzoekster stelt dat zij is geboren op [geboortedatum 2] 1987. Zij heeft onder meer naar voren gebracht dat haar moeder kan verklaren dat ze op die datum is geboren en dat ze in Groot-Brittannië − waar zij woont, naar zij stelt sinds 1999 − met die geboortedatum staat geregistreerd en dat deze datum ook op haar Britse rijbewijs en aldaar behaalde diploma’s en certificaten staat. Verzoekster stelt dat zij in het dagelijks leven hinder ondervindt van het verschil tussen de geboortedata die in Nederland en Groot-Brittannië zijn geregistreerd.
1.3 De rechtbank heeft het verzoek afgewezen en het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Het hof is, evenals de rechtbank, kort gezegd van oordeel dat verzoekster geen bewijs heeft geleverd dat de in de akte opgenomen geboortedatum onjuist is en dat de datum van [geboortedatum 2] 1987 de juiste datum is, zodat niet geconcludeerd kan worden dat de vastgestelde gegevens van verzoekster onjuist of onvolledig zijn in de zin van artikel 1:25d BW. Het hof passeert ook het beroep dat verzoekster heeft gedaan op de artikelen 7 en 8 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: IVRK) en artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Verzoekster richt in cassatie klachten tegen het oordeel van het hof.
2. Feiten
2.1 Verzoekster is geboren in Somalië en is in 1994 in het kader van gezinshereniging naar Nederland gekomen.
2.2 De gewone verblijfplaats van verzoekster is in Groot-Brittannië.
2.3 Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 21 januari 2013 is vastgesteld dat op [geboortedatum 1] 1987 te [plaats] , Somalië, is geboren: [verzoekster] .
2.4 Van de beschikking van 21 januari 2013 is op 2 mei 2013 een akte van inschrijving van rechterlijke uitspraak opgemaakt.
2.5 Op deze akte van inschrijving van de beschikking van 21 januari 2013 is een latere vermelding geplaatst inhoudende dat bij Koninklijk Besluit van 10 oktober 1996 als geslachtsnaam van verzoekster ‘ [geslachtsnaam] ’ en als voornaam ‘ [voornaam] ’ is vastgesteld.
2.6 Verzoekster heeft de Nederlandse nationaliteit.
2.7 Bij inleidend verzoekschrift, bij de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) ingekomen op 4 februari 2022, heeft verzoekster de rechtbank verzocht op grond van artikel 1:24 BW te gelasten dat haar geboortedatum op haar geboorteakte wordt gewijzigd c.q. verbeterd van [geboortedatum 1] 1987 in [geboortedatum 2] 1987.
2.8 De ambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
2.9 Bij beschikking van 26 augustus 2022 heeft de rechtbank het verzoek afgewezen.
Door verzoekster is geen begin van bewijs geleverd waaruit zou moeten blijken dat de destijds door de rechtbank in de beschikking van 21 januari 2013 vastgestelde geboortedatum onjuist is. Verzoekster heeft zelfs niet met stukken onderbouwd dat zij in Groot-Brittannië met de geboortedatum [geboortedatum 2] 1987 staat geregistreerd. In de procedure tot vaststelling van de geboortegegevens van verzoekster is aan de orde gekomen dat in het rapport van eerste gehoor van de moeder van verzoekster als geboortedatum van verzoekster [geboortedatum 3] 1987 wordt vermeld. Op de videozitting heeft de advocaat van verzoekster hierover verklaard dat de moeder van verzoekster waarschijnlijk een verkeerde geboortedatum heeft genoemd omdat zij in een stressvolle situatie zat. De rechtbank kan dit echter niet nagaan. Verzoekster heeft ook niet, althans onvoldoende onderbouwd dat zij er in het dagelijkse leven hinder van ondervindt dat in haar geboorteakte als geboortedatum [geboortedatum 1] 1987 is opgenomen. Al met al ziet de rechtbank geen aanleiding om de beschikking van 21 januari 2013 te wijzigen en vast te stellen dat de fictieve geboortedatum [geboortedatum 1] 1987 moet worden verbeterd in de geboortedatum [geboortedatum 2] 1987. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.”
2.10 Verzoekster is van de beschikking van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof Den Haag (hierna: het hof). Verzoekster heeft het hof verzocht deze beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zo nodig onder aanvulling of verbetering van de rechtsgronden de beschikking van de rechtbank Den Haag van 21 januari 2013 te wijzigen en de eerder vastgestelde geboortedatum te verbeteren in [geboortedatum 2] 1987.
2.11 De ambtenaar heeft in hoger beroep een verweerschrift ingediend en heeft geconcludeerd dat de beschikking van de rechtbank bekrachtigd moet worden.
2.12 Bij beschikking van 20 december 2023 heeft het hof de beschikking van de rechtbank van 26 augustus 2022 bekrachtigd.
5.12 Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden heeft overwogen en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze – na eigen afweging – tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden gebleken die tot een andere beslissing zullen leiden. Het hof neemt daarbij het volgende nog in aanmerking. Door verzoekster is geen bewijs geleverd dat de in de akte opgenomen geboortedatum onjuist is en dat de datum van [geboortedatum 2] 1987 de juiste datum is. Het bewijsaanbod van verzoekster is niet ter zake doende, nu dit uitsluitend ziet op stukken die zijn opgesteld in Groot-Brittannië en – gelet op de wijze van registratie in Groot-Brittannië – deze zijn gebaseerd op de door verzoekster aangeleverde (persoons)gegevens. Het hof ziet dan ook geen grond om te concluderen dat de vastgestelde gegevens van verzoekster onjuist of onvolledig zijn.
5.13 Voor zover verzoekster hinder ondervindt van het feit dat op in Groot-Brittannië opgemaakte documenten een andere geboortedatum is vermeld dan op de akte, ligt het op haar weg hierover duidelijkheid te verschaffen aan de hand van de akte van 21 januari 2013. Zoals ter zitting besproken bestaat voor verzoekster ook de mogelijkheid haar Nederlandse paspoort, waarin nu alleen een geboortejaar is opgenomen, aan te laten vullen met de op deze akte vermelde datum.
5.14 Ten aanzien van het beroep van verzoekster op artikel 7 IVRK, artikel 8 IVRK en artikel 8 EVRM, waaruit het recht op identiteit respectievelijk het recht op respect voor een ieders privéleven voortvloeit, overweegt het hof als volgt. Het belang van verzoekster, te weten dat de discrepantie tussen de Nederlandse en de Britse registratie wordt opgeheven om op die manier onbegrip, verwarring en hinder in het vervolg te voorkomen alsook om recht te doen aan haar werkelijke identiteit, prevaleert niet boven het openbaar belang. Het beroep van verzoekster op deze artikelen zal het hof daarom passeren en leidt niet tot een ander oordeel.”
2.13 Verzoekster heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld tegen deze beschikking. De ambtenaar heeft geen verweerschrift ingediend.
3 Bespreking van het cassatiemiddel
3.1 Het middel bestaat uit twee onderdelen
3.2 Onderdeel 1 is gericht tegen r.o. 5.12 van de bestreden beschikking, hiervoor onder 2.12 geciteerd, waar het hof onder meer heeft geoordeeld dat het bewijsaanbod van verzoekster niet ter zake dienend is, omdat dit uitsluitend ziet op stukken die zijn opgesteld in Groot-Brittannië en deze zijn gebaseerd op de door verzoekster aangeleverde (persoons)gegevens. Het onderdeel acht dit oordeel onjuist, onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd. het hof heeft verzoekster ten onrechte niet toegelaten tot het horen van moeder als getuige, aldus het onderdeel. Ter toelichting wordt aangevoerd dat verzoekster in hoger beroep heeft aangeboden haar moeder als getuige te doen horen, waarbij ze onder meer heeft gesteld dat haar moeder kan verklaren dat verzoekster op [geboortedatum 2] 1987 is geboren. Het bewijsaanbod ziet volgens het onderdeel in zoverre dus niet of niet uitsluitend op documenten die zijn opgesteld in Groot-Brittannië. Verder begrijp ik de toelichting op dit onderdeel aldus dat ook de in hoger beroep door verzoekster overgelegde schriftelijke verklaring van haar moeder het horen van de moeder als getuige niet in de weg staat.
3.3 Onderdeel 2 is gericht tegen r.o. 5.13 en 5.14 van de bestreden beschikking, hiervoor onder 2.12 geciteerd. Het onderdeel klaagt, kort gezegd, dat de oordelen van het hof in deze rechtsoverwegingen onjuist, onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn, omdat het hof niet heeft voldaan aan zijn verplichting om de relevante argumenten van verzoekster betreffende de inmenging in haar recht op identiteit en haar recht op privéleven en de evenredigheid daarvan in detail te onderzoeken en zijn beslissing afdoende te motiveren.
3.4 Bij de bespreking van het middel stel ik het volgende voorop. IVRK en EVRM: het recht op geboorteregistratie
3.5 Ieder kind heeft recht op geboorteregistratie. Dit vloeit voort uit artikel 7 IVRK dat, voor zover hier relevant, luidt: The child shall be registrered immediately after birth (…).
3.6 Verder is in artikel 8 IVRK het recht op het behoud van identiteit neergelegd. In het kader van deze bepaling is het VN-Kinderrechtencomité van oordeel dat de geboortedatum deel uitmaakt van de identiteit van een kind en dat een staat het recht op behoud van identiteit moet respecteren:
3.7 In artikel 8 EVRM is onder meer het recht van een ieder op eerbiediging van zijn privéleven neergelegd. Uit de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van 16 november 2023 in de zaak G.T.B./Spanje volgt dat het recht op privéleven ook het recht op geboorteregistratie omvat, nu hiermee details over de identiteit van een persoon worden vastgelegd. Tegelijkertijd wijst het EHRM er in deze zaak op dat het waarborgen van betrouwbare registers van de burgerlijke stand en van rechtszekerheid in het algemeen belang is, waardoor strikte procedures voor geboorteregistratie zijn gerechtvaardigd. Ik citeer de relevante passages uit deze uitspraak:
3.8 In de zaak G.T.B./Spanje ging het om het jarenlang geheel ontbreken van een geboorteregistratie (en van identiteitsdocumenten) voor een persoon. Het hier door het EHRM geschetste juridische kader is mijn inziens evenzeer relevant voor de onderhavige zaak, waarin het gaat om de juistheid van geregistreerde geboortegegevens en het daarmee gemoeide individuele belang van verzoekster bij registratie van de door haar gestelde geboortedatum en het algemene belang van betrouwbare geboorteregisters.
3.9 Het recht op geboorteregistratie vloeit dus voort uit het IVRK en het EVRM, waarmee geboorteregistratie een mensenrechtelijke dimensie heeft. Titel 1.4 BW: regels van geboorteregistratie
3.10 De regels van geboorteregistratie in Nederland zijn neergelegd in titel 1.4 BW, in het bijzonder in de afdelingen 1.4.1 (art. 1:16 e.v. BW), 1.4.2 (art. 1:17 e.v. BW), 1.4.4 BW (art. 1:19 e.v. BW) en 1.4.10 BW (1:25 e.v. BW).
3.11 Bij geboorteregistratie gaat het om het opmaken van geboorteakten en om het opnemen daarvan in het register van geboorten van een gemeente.
3.12 Artikel 43 lid 1 Besluit burgerlijke stand 1994
3.13 Het register van geboorten is een van de registers van de burgerlijke stand (art. 1:17 BW).
3.14 Geboortegegevens worden ook vermeld in de basisregistratie personen (hierna: BRP).
3.15 De regels van geboorteregistratie van titel 1.4 BW voorzien in het opnemen van drie soorten geboorteakten in het register van geboorten, te weten:- een geboorteakte na aangifte van de geboorte van een in Nederland geboren persoon (art. 1:19 e.v. BW);- een buitenlandse geboorteakte (art. 1:25 e.v. BW); of - een vervangende geboorteakte voor een buiten Nederland geboren persoon (art. 1:25c e.v. BW).
3.16 In deze zaak gaat het om de hiervoor als laatste genoemde vervangende geboorteakte.
3.17 Voor een buiten Nederland geboren persoon ten aanzien van wie geen geboorteakte is opgemaakt of kan worden overgelegd, voorzien de artikelen 1:25c BW en 1:25f BW in de mogelijkheid van een vervangende geboorteakte. Vereist is wel dat er voldoende aanknoping is met de Nederlandse rechtssfeer, bijvoorbeeld omdat de persoon Nederlander is.
3.18 De eerste stap voor een vervangende geboorteakte is het vaststellen van de voor het opmaken van een geboorteakte noodzakelijke gegevens door de rechter. Zie hierover artikel 1:25c lid 1 BW: Indien ten aanzien van een buiten Nederland geboren persoon geen akte van geboorte overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt of kan worden overgelegd, kan op verzoek van het openbaar ministerie, van een belanghebbende of van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente 's-Gravenhage de rechtbank Den Haag de voor het opmaken van een geboorteakte noodzakelijke gegevens vaststellen, indien:a. die persoon Nederlander is of te eniger tijd Nederlander dan wel Nederlands onderdaan niet-Nederlander is geweest;b. die persoon rechtmatig verblijft op grond van artikel 8, onder c en d, van de Vreemdelingenwet 2000;c. op grond van dit boek een latere vermelding aan de akte van geboorte moet worden toegevoegd.
3.19 Krachtens deze bepaling is de rechtbank Den Haag dus exclusief bevoegd de voor het opmaken van een geboorteakte noodzakelijke gegevens vast te stellen.
3.20 Artikel 1:25c lid 2 BW schrijft voor waarmee de rechtbank bij het vaststellen van de voor het opmaken van een geboorteakte noodzakelijke gegevens rekening moet houden. Deze bepaling luidt als volgt: De rechtbank houdt rekening met alle bewijzen en aanwijzingen omtrent de omstandigheden waaronder, en het tijdstip waarop de geboorte moet hebben plaatsgehad. (…)
3.21 In de parlementaire behandeling is ter toelichting van de voorloper van deze bepaling, artikel 20d Boek 1 BW, onder meer het volgende opgemerkt:
3.22 Dat de rechter bij het vaststellen van de geboortegegevens rekening moet houden met alle bewijzen en aanwijzingen houdt mijns inziens een ruime onderzoeksplicht voor de rechter in. Verder vat ik de bepaling zo op dat als er geen bewijs is, de rechter op basis van alleen aanwijzingen een geboortedatum mag vaststellen. Tot slot blijkt uit deze toelichting dat de rechter zelf de geboortegegevens mag vaststellen als er helemaal geen bewijs of aanwijzingen zijn. Dat zal dan dus een fictieve datum zijn, waarbij het gebruikelijk is om voor de geboortedag en geboortemaand [geboortedatum 1] ( [geboortedatum 1] ) of [geboortedatum 4] ( [geboortedatum 4] ) en in het verleden ook wel 00-00 te hanteren, zoals ook uit de hierna te bespreken rechtspraak blijkt.
3.23 In rechtspraak over het vaststellen van geboortegegevens op grond van artikel 1:25c BW zijn voorbeelden te vinden van zaken waarin de rechter, ook als er geen overtuigend bewijs is voor het vaststellen van de verzochte geboortedatum, maar er wel voldoende aanwijzingen zijn voor die datum, de rechter die datum vaststelt. Daarbij geeft de rechter zich rekenschap van de onzekerheid die deze vaststelling van een onzekere datum met zich brengt. In dat kader weegt de rechter in een aantal zaken het belang van de verzoeker bij het vaststellen van een onzekere geboortedatum enerzijds en het belang van openbare orde dat geen onzekere gegevens in de registers van de burgerlijke stand opgenomen zouden moeten worden anderzijds, waarbij in deze zaken het eerste belang zwaarder weegt, mede omdat de anders vast te stellen datum een fictieve datum zou zijn, die evenmin zeker is.
3.24 Ter illustratie van het voorgaande citeer ik uit de − inmiddels herstelde − beschikking van de rechtbank Den Haag van 15 januari 2020, die een procedure tot vaststelling van geboortegegevens op grond van artikel 1:25c BW betreft van de zus van verzoekster:
3.25 Deze beschikking van 15 januari 2020 is dus nadien hersteld. Na het geven ervan bleek dat de geboortegegevens van de zus van verzoekster al eerder door de rechtbank bij beschikking van 21 januari 2013 waren vastgesteld, met als geboortedatum [geboortedatum 1] -1984. Op de herstelbeschikking van de rechtbank Den Haag van 5 november 2021
3.26 Wanneer de rechtbank de voor het opmaken van een geboorteakte noodzakelijke gegevens in haar beschikking heeft vastgesteld, bepaalt artikel 1:25f BW wat vervolgens moet gebeuren: 1. De griffier van het college waarvoor de zaak laatstelijk aanhangig was, zendt niet eerder dan drie maanden na de dag van de beschikking een afschrift daarvan, aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente 's-Gravenhage. 2. Deze ambtenaar maakt van de beschikking, bedoeld in artikel 25c een akte van inschrijving op, die geldt als een akte van geboorte in de zin van artikel 19 van dit boek. Deze akte is in overeenstemming met de beschikking en vermeldt dit uitdrukkelijk. (…).
3.27 De akte van inschrijving die de ambtenaar van de burgerlijke stand van de beschikking waarin de voor de geboorteakte noodzakelijke gegevens door de rechtbank zijn vastgesteld, heeft opgemaakt, geldt krachtens deze bepaling als geboorteakte. Die akte van inschrijving is dus een vervangende geboorteakte.
3.28 De ambtenaar van de burgerlijke stand neemt de akte van inschrijving op in het register van geboorten (art. 1:16a BW in verbinding met art. 1:17 BW). Hiermee is de geboorteregistratie rond. Bewijskracht van de geboorteakte
3.29 Dat ook de akte van inschrijving van de beschikking krachtens artikel 1:25f lid 2 BW een geboorteakte in de zin van artikel 1:19 BW is, is van belang voor de bewijskracht ervan. De geboorteakte is als akte van de burgerlijke stand een authentieke akte en levert tegen een ieder dwingend bewijs op van hetgeen de ambtenaar van de burgerlijke stand binnen de kring van zijn bevoegdheid omtrent zijn waarnemingen en verrichtingen heeft verklaard (art. 1:22 lid 3 BW in verbinding met art. 157 lid 1 Rv). Dit geldt dus ook voor de vervangende geboorteakte.
3.30 Artikel 1:22 lid 1 BW bepaalt verder dat de geboorteakte ten aanzien van een ieder bewijst dat op de in de akte vermelde plaats, dag en uur uit de daarin genoemde moeder een kind van het daarin vermelde geslacht is geboren. De ambtenaar van de burgerlijke stand is immers niet zelf aanwezig bij de geboorte en verklaart in de geboorteakte in zoverre dus niet over de eigen waarnemingen en verrichtingen. Hierbij gaat het om dwingend bewijs van de vermelding van plaats, dag en uur van geboorte.
3.31 Deze bijzondere bewijskracht van de geboorteakte met betrekking tot de daarin vermelde gegevens, zoals de geboortedag, onderstreept het belang van de juistheid van die in de registers in te schrijven gegevens omtrent de geboorte. Betrouwbare registers van de burgerlijke stand dienen immers het openbare belang, zoals ook al door het EHRM in bovengenoemde zaak G.T.B./Spanje werd overwogen. De regeling rond het opmaken en opnemen van akten in de registers van de burgerlijke stand is er dan ook terecht op gericht het waarheidsgehalte van de registers te waarborgen.
3.32 Om het waarheidsgehalte van geboorteakten en daarmee van de registers van de burgerlijke stand te bevorderen, voorzien de regels van geboorteregistratie ook in de mogelijkheid onjuiste gegevens in een geboorteakte te verbeteren.
3.33 Deze wijzigingsmogelijkheid is voor de vervangende geboorteakte neergelegd in artikel 1:25d BW dat als volgt luidt: De rechtbank Den Haag kan op verzoek van het openbaar ministerie, van een belanghebbende of van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage de krachtens artikel 1:25c BW gegeven beschikking wijzigen op grond dat de vastgestelde gegevens onjuist of onvolledig zijn.
3.34 Een dergelijke wijziging op de voet van artikel 1:25d BW leidt tot toevoeging van een latere vermelding van de wijzigingsbeschikking aan de hiervoor genoemde akte van inschrijving (art. 1:25f lid 3 BW).
3.35 De voorloper van artikel 1:25d BW (artikel 20e Boek 1 BW) is in de memorie van toelichting, voor zover hier van belang, als volgt toegelicht:
3.36 Deze toelichting is nogal summier. Artikel 29 lid 1 Boek 1 BW waarnaar in deze toelichting wordt verwezen, betrof de verbeteringsprocedure die inmiddels is geregeld in artikel 1:24 BW. Op grond van deze huidige bepaling kan de rechter de verbetering gelasten van een in de registers van de burgerlijke stand voorkomende akte, zoals een geboorteakte, die onvolledig is of een misslag bevat.
3.37 Aan de hand van welke gegevens de rechter moet bepalen of een geboortegegeven onjuist is, blijkt niet uit artikel 1:25d BW of uit de parlementaire toelichting daarop. Ook artikel 1:24 BW bevat geen aanwijzingen aan de hand van welke gegevens de rechter moet vaststellen of sprake is van een misslag. Ik ga ervan uit dat de rechter ook in de wijzigingsprocedure van artikel 1:25d BW (en in de verbeteringsprocedure van art. 1:24 BW) een ruime onderzoeksplicht heeft en, net als in de vaststellingsprocedure van artikel 1:25c BW, rekening moet houden met alle bewijzen en aanwijzingen omtrent de omstandigheden waaronder, en het tijdstip waarop de geboorte moet hebben plaatsgehad (vgl. art.1:25c lid 2 BW, zie hiervoor onder 3.20-3.24).
3.38 Een verschil met de beoordeling in de vaststellingsprocedure is dat het uitgangspunt in de wijzigingsprocedure een andere is. In de vaststellingsprocedure is er nog geen geboortedatum en moet de rechter roeien met de riemen die hij heeft om hoe dan ook een geboortedatum vast te stellen. Desnoods stelt hij een fictieve geboortedatum, zonder enige vorm van bewijs of aanwijzingen vast (zie hiervoor onder 3.22). In de wijzigingsprocedure is er echter al een vastgestelde datum. Deze geboortedatum geldt dus als uitgangspunt en is juist, tenzij.
3.39 Naast de hier bestreden beschikking, de beschikking van de rechtbank die daaraan voorafging en de hiervoor onder 3.25 al genoemde herstelbeschikking in de zaak van de zus van verzoekster heb ik geen andere gepubliceerde rechtspraak over de wijziging op grond van artikel 1:25d BW van een geboortedatum in een vervangende geboorteakte kunnen vinden. N=3 dus.
3.40 In de herstelbeschikking van de rechtbank Den Haag van 5 november 2021
Beslissing De rechtbank: (…) Wijziging akte (…) Op grond van artikel 1:25d BW kan de rechtbank op verzoek van een belanghebbende een krachtens 1:25c BW gegeven beschikking wijzigen op grond dat de vastgestelde gegevens onjuist zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is de in de akte van 2 mei 2013 – op basis van de beschikking van 21 januari 2013 van deze rechtbank – vermelde geboortedatum onjuist. Uit de door verzoekster overgelegde stukken, waaronder de verklaring van de moeder van verzoekster bij haar eerste gehoor bij de IND en de overgelegde Britse documenten blijkt dat [geboortedatum 5] -1984 als haar geboortedatum is genoteerd. (…).”
3.41 Deze herstelbeschikking is een wel heel pragmatische en creatieve oplossing voor het probleem dat ontstond toen bleek dat de rechtbank in haar beschikking van 15 januari 2020 per abuis voor de tweede keer de geboortegegevens van de zus van verzoekster had vastgesteld (met geboortedatum [geboortedatum 5] -1984), nu deze al bij beschikking van 21 januari 2013 waren vastgesteld (met geboortedatum [geboortedatum 1] -1984). Doordat de beschikking van 21 januari 2013 vervolgens werd gewijzigd op grond van artikel 1:25d BW met een herstelbeschikking op grond van artikel 31 Rv (verbetering van de kennelijke verschrijving) is de motivering van het oordeel dat de bij beschikking van 21 januari 2013 vastgestelde geboortedatum onjuist is – naar de aard van de herstelbeschikking − wel heel summier.
3.42 Terzijde merk ik op dat ik me wel kan voorstellen dat het voor verzoekster wringt dat twee tot op grote hoogte vergelijkbare zaken twee zo verschillende beoordelingen en uitkomsten kennen, uitdrukkelijk zonder daarmee vooruit te lopen op de toewijsbaarheid van het in deze procedure voorliggende verzoek. Deze opmerking moet me alleen vanuit het oogpunt van rechtsgelijkheid wel van hart.
3.43 Van zaken waarin om verbetering van geboortegegevens in (niet-vervangende) geboorteakten is verzocht op grond van artikel 1:24 BW zijn wel meer uitspraken gepubliceerd. In vergelijking met de hiervoor onder 3.23-3.24 besproken uitspraken waarin het ging om de eerste vaststelling van geboortegegevens legt de rechter in deze verbeteringsprocedures van artikel 1:24 BW de lat veel hoger. Ook is de motivering in deze zaken in verbeteringsprocedures veel uitgebreider dan de motivering in voornoemde herstelbeschikking ter wijziging van de beschikking waarin de geboortegegevens van de zus van verzoekster zijn vastgesteld (zie hiervoor onder 3.40).
3.44 Bij gebreke van verdere gepubliceerde zaken op grond van artikel 1:25d BW is het dan ook mijns inziens nuttig om ook deze zaken op grond van artikel 1:24 BW nader te beschouwen. Blijkens de parlementaire toelichting bij art 1:25d BW ligt deze wijzigingsprocedure immers in lijn met de verbeteringsprocedure van artikel 1:24 BW (zie hiervoor onder 3.35-3.36).
3.45 Als vaststaat dat de gestelde geboortedatum een fictieve datum is, wordt een op artikel 1:24 BW gebaseerd verzoek tot verbetering van de geboorteakte overeenkomstig de gestelde – fictieve − datum afgewezen met een beroep op het openbare belang van betrouwbare registers in verband met de dwingende bewijskracht van geboorteakten.
3.46 Uit een aantal 1:24 BW-zaken blijkt dat de rechter toetst of de gestelde geboortegegevens onomstotelijk zijn komen vast te staan.
3.47 Als er geen onomstotelijk bewijs is voor de juistheid van de gestelde datum is sprake van een onzekere gestelde datum. In die gevallen maakt de rechter een belangenafweging tussen het belang van verzoeker bij wijziging van de geboortedatum enerzijds en het openbaar belang bij betrouwbare registers anderzijds. In de onderzochte uitspraken woog het openbare belang van betrouwbare registers zwaarder. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van gerechtshof Den Haag van 22 juli 2009, r.o. 9:
3.48 Tot slot wijs ik op een zaak waarin een vrouw verzocht om – kortweg – het opnemen van haar, na uitspraak van de Turkse rechter, gewijzigde geboortedatum in de registers van de burgerlijke stand. Het gerechtshof Den Haag komt in zijn beschikking van 21 maart 2012
3.49 Ik keer terug naar het middel.
3.50 __Onderdeel__1 klaagt als gezegd over het oordeel van het hof in r.o. 5.12 (hiervoor geciteerd onder 2.12) dat het bewijsaanbod van verzoekster niet ter zake doende [of dienend; A-G] is, omdat dit uitsluitend ziet op stukken die zijn opgesteld in Groot-Brittannië en deze zijn gebaseerd op de door verzoekster aangeleverde (persoons)gegevens. Dit oordeel is volgens het onderdeel rechtens onjuist, onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd.
3.51 Deze klacht slaagt. Verzoekster heeft in hoger beroep onder meer het volgende naar voren gebracht:
3.52 Verzoekster heeft aldus aangeboden haar moeder als getuige te doen horen, klaarblijkelijk niet slechts met betrekking tot de gang van zaken tijdens het gehoor door de IND en de in het rapport van dit gehoor als haar verklaring opgetekende geboortedatum van [geboortedatum 3] 1987, maar ook, of juist, met betrekking tot de gestelde geboortedatum van verzoekster, die daarvan niet los kan worden gezien. In ieder geval blijkt uit bovenstaand bewijsaanbod van verzoekster niet dat dit aanbod uitsluitend zou zien stukken die zijn opgesteld in Groot-Brittannië.
3.53 Artikel 166 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) waarin het getuigenverhoor is geregeld, geldt krachtens artikel 284 lid 1 Rv ook in verzoekschriftprocedures, tenzij de aard van de zaak zich daartegen verzet. Dat de aard van de zaak zich tegen een getuigenverhoor zou verzetten, is mijns inziens niet het geval. Bij het vaststellen van de voor een geboorteakte noodzakelijke gegevens moet de rechter op grond van artikel 1:25c BW rekening houden met alle bewijzen en aanwijzingen. Zoals ik hiervoor onder 3.37 heb betoogd, geldt deze ruime onderzoeksplicht ook voor de wijzigingsprocedure van art. 1:125d BW.
3.54 Daar komt bij dat de geboorteakte onder meer bewijst dat op de in de akte vermelde dag uit de daarin genoemde moeder een kind is geboren (art. 1:22 BW).
3.55 Nu ook in zaak als deze een getuigenverhoor mogelijk is, had het hof bij de beoordeling van het bewijsaanbod op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad
3.56 De motivering waarmee het hof het bewijsaanbod van verzoekster passeert, is gelet op het voorgaande onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd. Het hof oordeelt immers dat het bewijsaanbod niet ter zake doende is, nu dit uitsluitend ziet op stukken die zijn opgesteld in Groot-Brittannië. Met die stukken opgesteld in Groot-Brittannië doelt het hof klaarblijkelijk onder meer op het Britse rijbewijs van verzoekster en op aldaar door haar behaalde diploma’s en certificaten van verzoekster.
3.57 Onderdeel 2 is gericht tegen r.o. 5.13 en r.o. 5.14 (hiervoor geciteerd onder 2.12). Het onderdeel klaagt, kort gezegd, dat de oordelen van het hof in deze rechtsoverwegingen onjuist, onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn, omdat het hof niet heeft voldaan aan zijn verplichting om de relevante argumenten van verzoekster betreffende de inmenging in haar recht op identiteit en haar recht op privéleven en de evenredigheid daarvan in detail te onderzoeken en zijn beslissing afdoende te motiveren.
3.58 Deze klacht slaagt niet. Ik lees r.o. 5.13 en 5.14 in het licht van het oordeel van het hof (in r.o. 5.12) dat de door de rechtbank in 2013 vastgestelde geboortedatum van [geboortedatum 1] 1987 niet onjuist of onvolledig is, nu verzoekster hiervoor geen bewijs heeft geleverd. Hoewel dat oordeel van het hof in r.o. 5.12 − gelet op het slagen van middelonderdeel 1 − mijns inziens voorbarig is, moet voor een faire beoordeling van r.o. 5.13 en r.o. 5.14 en de daartegen gerichte klachten wel hiervan worden uitgegaan.
3.59 Nu wijziging van de geboortedatum van verzoekster volgens het hof niet mogelijk is op grond van artikel 1:25d BW omdat niet aan de wettelijke vereisten daarvoor is voldaan, komt het hof toe aan de beoordeling van het beroep van verzoekster op de artikelen 7 en 8 IVRK en artikel 8 EVRM. In dat kader maakt het hof in r.o. 5.14 de volgende belangenafweging: “Het belang van verzoekster, te weten dat de discrepantie tussen de Nederlandse en de Britse registratie wordt opgeheven om op die manier onbegrip, verwarring en hinder in het vervolg te voorkomen alsook om recht te doen aan haar werkelijke identiteit, prevaleert niet boven het openbaar belang.”
3.60 Ik geef toe dat het hof hier nogal kort van stof is. Maar ondanks de korte motivering, doorstaat deze wel de toets der kritiek. Het is mijns inziens voldoende duidelijk dat het hof met het openbaar belang doelt op het belang van betrouwbare registers van de burgerlijke stand dat zich ertegen verzet dat een datum, ten aanzien waarvan het hof heeft geoordeeld dat geen bewijs is geleverd dat deze juist is, wordt opgenomen in de registers van de burgerlijke stand.
3.61 Het oordeel van het hof dat dit belang zwaarder weegt dan het belang van verzoekster bij opheffing van de discrepantie tussen de Nederlandse en de Britse registratie door wel de door haar verzochte datum op te nemen in het geboorteregister is niet onbegrijpelijk en behoeft geen nadere motivering.
3.62 Overigens wil ik nog opmerken dat als de door verzoekster gestelde geboortedatum wel zou komen vast te staan, het openbare orde-belang van juistheid van de registers van de burgerlijke stand er juist mee gediend is dat verzoekster in haar stelling wordt gevolgd. Van een tegenstelling tussen het belang van juistheid van de registers en het belang van verzoekster zou in dat geval geen sprake meer zijn.
3.63 Nu middelonderdeel 1 slaagt, en in het voetspoor daarvan de voortbouwklacht (in de procesinleiding onder ‘Slotsom’), kan de beschikking niet in stand blijven. Mijns inziens bestaat aanleiding de zaak terug te wijzen naar het gerechtshof Den Haag.
4 Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 20 december 2023 en tot terugwijzing. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
In de hierna te noemen bestreden beschikking van 20 december 2023 heeft het gerechtshof Den Haag niet een uitputtende opsomming gegeven van de vaststaande feiten (zie in r.o. 3.1: “Onder meer staat het volgende vast.”). Ik heb onder 2.1, 2.2 en 2.4 in aanvulling op de door het hof onder r.o. 3 (‘De feiten’) genoemde vaststaande feiten enkele andere, mijns inziens relevante en als vaststaand te beschouwen, feiten toegevoegd, met vermelding van de vindplaats.
Zie de hierna te noemen beschikking van de rechtbank Den Haag van 26 augustus 2022, onder het kopje ‘Inhoudelijke beoordeling’ (tweede tekstblok). Hiertegen was in hoger beroep geen grief gericht.
Zie r.o. 5.1 van de bestreden beschikking van het gerechtshof Den Haag van 20 december 2023. Verzoekster stelt dat zij sinds 1999 in Groot-Brittannië woont, zie hiervoor de beschikking van rechtbank Den Haag van 26 augustus 2022, onder het kopje ‘Inhoudelijke beoordeling’ (derde tekstblok). De ambtenaar heeft dit niet betwist.
Productie 2 bij het inleidende verzoekschrift. Vgl. ook de beschikking van de rechtbank Den Haag van 26 augustus 2022, onder het kopje ‘Feiten’.
In het inleidende verzoekschrift is artikel 1:24 BW als grondslag voor het verzoek vermeld, maar de rechtbank heeft dit begrepen als een verzoek op de voet van artikel 1:25d BW tot wijziging van de vastgestelde geboortegegevens; zie reeds het voorblad van de beschikking van de rechtbank Den Haag van 26 augustus 2022, alsook onder het kopje ‘Inhoudelijke beoordeling’ (eerste tekstblok).
ECLI:NL:RBDHA:2022:15718.
ECLI:NL:GHDHA:2023:2855.
In de procesinleiding klachten genoemd.
Onder het kopje ‘Slotsom’.
Hierbij verwijst het onderdeel naar HR 12 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:25, NJ 2024/39.
VN-Kinderrechtencomité 18 september 2019, 27/2017 (R.K./Spanje), overweging 9.10. Zie ook o.m. VN-Kinderrechtencomité 18 september 2019, 17/2017 (M.T./Spanje), overweging 13.9; VN-Kinderrechtencomité 31 mei 2019, 16/2017 (A.L./Spanje), overweging 12.10 en VN-Kinderrechtencomité 31 mei 2019, 22/2017 (J.A.B./Spanje), overweging 13.10. Deze uitspraken zijn besproken door S. Bou-Sfia, De betekenis van identiteitsrechten voor kinderen in het Nederlandse familierecht. Een onderzoek naar de artikelen 8 IVRK en 8 EVRM (diss. Utrecht), Amsterdam: Off Page 2021, par. 4.4, in het bijzonder p. 73-74. Zie van latere datum o.m. VN-Kinderrechtencomité 25 januari 2023, 130/2020 (S.E.M.A./Frankrijk), overweging 8.10. De uitspraken van het VN-Kinderrechtencomité zijn te raadplegen via de website https://juris.ohchr.org/.
EHRM 16 november 2023, ECLI:CE:ECHR:2023:1116JUD000304119, EHRC Updates 2023/253 (G.T.B./Spanje). Zie over dit arrest de ECHR Guide on Article 8 of the European Convention on Human Rights. Right to respect for private and family life, home and correspondence van 9 april 2024, p. 76-77, in het bijzonder onder nr. 302; te raadplegen op https://ks.echr.coe.int/web/echr-ks/article-8.
Stb. 1994, 160, zoals nadien meermaals gewijzigd.
Zie art. 2.7 lid 1, aanhef en onder a, onder 1 Wet basisregistratie personen (hierna: wet BRP).
De BRP was voorheen bekend als de gemeentelijke basisadministratie, ook wel GBA. Zie over de BRP: M.J.C. Koens, T&C BW, commentaar op titel 4 Boek 1 BW (inleidende opmerkingen), aant. 4 (actueel t/m 01-04-2024) en Asser/De Boer, Kolkman & Salomons 1-I 2020/132.
Zie art. 1.3 lid 1 Wet BRP.
Zie art. 2.8 Wet BRP.
Vgl. voor deze term ook de kop ‘Vervangende akte van geboorte’ boven het commentaar op artikel 1:25c BW in E.W.M. Gubbels, GS Personen- en familierecht, art. 1:25c BW (actueel t/m 08-01-2024).
Zie over de eis van voldoende aanknoping met de Nederlandse rechtssfeer in art. 20d Boek 1 BW, het huidige art. 1:25c, in het bijzonder lid 1 sub a-c BW: Kamerstukken II 1987-1988, 20 577, nr. 3, p. 11.
Kamerstukken II 1987-1988, 20 577, nr. 3, p. 11.
Vgl. de hierna onder 3.23-3.24 en 3.40-4.47 besproken uitspraken.
Zie bijvoorbeeld rechtbank Den Haag 21 september 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:11364 en rechtbank Den Haag 13 juni 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:13532.
Deze uitspraak is niet gepubliceerd op rechtspraak.nl, maar de inhoud ervan is deels kenbaar uit de wel gepubliceerde herstelbeschikking van de rechtbank Den Haag van 5 november 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:12246). In deze procedure is deze laatstgenoemde uitspraak overgelegd als productie 3 bij het appelschrift.
ECLI:NL:RBDHA:2021:12246.
Zie o.m. Asser/De Boer, Kolkman & Salomons 1-I 2020/100; E.W.M. Gubbels, GS Personen- en familierecht, art. 1:22 BW, aant. 1 (actueel t/m 08-01-2024).
Zie Asser/De Boer, Kolkman & Salomons 1-I 2020/96.
Kamerstukken II 1987-1988, 20 577, nr. 3, p. 12.
ECLI:NL:RBDHA:2021:12246.
Zie gerechtshof Den Haag 19 september 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2709, r.o. 8 en rechtbank Gelderland 3 december 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:5102, r.o. 2.3.
Zie gerechtshof Den Haag 22 juli 2009, ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ4386, r.o. 9; gerechtshof Den Haag 3 december 2003, ECLI:NL:GHSGR:2003:AO1803, r.o. 10; rechtbank Den Haag 31 oktober 2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:BU3652; vgl. ook gerechtshof Den Bosch 23 april 2007, ECLI:NL:GHSHE:2007:BA5690, r.o. 4.11.4.
Zie ook de in de vorige noot genoemde uitspraken.
ECLI:NL:GHSGR:2012:BX3973.
Zie het appelschrift onder 9.
Vgl. Asser/De Boer, Kolkman & Salomons 1-I 2020/100 en E.W.M. Gubbels, GS Personen- en familierecht, art. 1:22 BW, aant. 1 (actueel t/m 08-01-2024).
Zie o.m. HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7817, NJ 2005/270, m.nt. W.D.H. Asser, r.o. 3.6 en, recenter, HR 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1313, NJ 2020/310, r.o. 3.2.1. Zie verder o.m. G. de Groot, Getuigenbewijs in civiele zaken, Deventer: Wolters Kluwer 2015, p. 37-49.
Zie r.o. 5.5 van de bestreden beschikking.
Vgl. ook de hiervoor onder 3.47 en 3.48 behandelde andere uitspraken waarin een belangenafweging wordt gemaakt.
Gelet op de exclusieve relatieve bevoegdheid van de rechtbank en daarmee ook het gerechtshof Den Haag als appelinstantie) in procedures op grond van artikel 1:25d BW. Vgl. B. Winters/S.M. Kingma, T&C Rv, art. 423 Rv, aant. 2 (actueel t/m 01-01-2024).