Terug naar bibliotheek
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

ECLI:NL:OGEAA:2025:258 - Ontbinding arbeidsovereenkomst kinderleidster na hardhandig optreden en Facebook-bericht - 3 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:OGEAA:2025:2583 september 2025

Essentie

Het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba ontbindt een arbeidsovereenkomst wegens gewijzigde omstandigheden. Een hardhandig incident met een kind en een negatief Facebookbericht van de werkneemster leidden tot een onherstelbare vertrouwensbreuk. Dit rechtvaardigde ontbinding zonder billijke vergoeding, hoewel geen dringende reden werd aangenomen.

Rechtsgebieden

Civiel RechtArbeidsrecht

Uitspraak inhoud

Beschikking van 3 september 2025

Behorend bij AUA202502014 EJ

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

BESCHIKKING in de zaak van:

**[Verzoekster],**handelend onder de naam SMART LITTLE DREAMCATCHERS, te Aruba, verzoekster, hierna ook te noemen: [verzoekster] gemachtigde: de advocaat mr. M.K. van Haren,

tegen:

[Verweerster], te Aruba, verweerster, hierna ook te noemen: [verweerster], gemachtigde: de advocaat mr. P.M.K. Smit.

1 DE PROCEDURE

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het verzoekschrift met producties;

  • het (ter zitting overgelegde) verweerschrift, met productie;

  • de pleitaantekeningen van de gemachtigde van [verzoekster];

  • de mondelinge behandeling van de zaak ter zitting van donderdag 21 augustus 2025.

1.2 Tijdens de mondelinge behandeling was [verzoekster] aanwezig, bijgestaan door mr. Van Haren voornoemd en [betrokkene 1]. Tevens was [verweerster] aanwezig, bijgestaan door mr. Smit voornoemd. Partijen hebben over en weer het woord gevoerd, op vragen van het Gerecht geantwoord en op elkaars stellingen gereageerd of kunnen reageren. Tijdens de zitting hebben partijen afgesproken in overleg te treden om te proberen een minnelijke regeling te bereiken. De gemachtigde van [verweerster] heeft bij e-mail van 22 augustus 2025 aan het Gerecht bericht dat partijen geen minnelijke regeling hebben bereikt.

1.3 Beschikking is bepaald op vandaag.

2 DE FEITEN

2.1 Met ingang van 17 juni 2024 is [verweerster] werkzaamheden gaan verrichten als kinderleidster bij de kinderopvang van [verzoekster].

2.2 In de ochtend van 19 juni 2024 heeft een incident plaatsgevonden tussen [verweerster] en één van de kinderen bij de kinderopvang.

2.3 In de middag van 20 juni 2024 heeft zich een incident voorgedaan tussen partijen, waarna [verzoekster] [verweerster] bij de kinderopvang heeft weggestuurd. [Verweerster] is weggegaan en is vervolgens teruggekomen met de politie.

2.4 De volgende dag hebben [verzoekster] en [verweerster] via WhatsApp gecorrespondeerd over de uitbetaling van de door [verweerster] gewerkte uren.

2.5 In de periode daarna heeft [verweerster] een bericht geplaatst op Facebook waarin zij zich in negatieve zin heeft uitgelaten over [verzoekster]. Dit bericht heeft [verweerster] inmiddels verwijderd.

2.6 Bij brief van 19 december 2024 heeft de gemachtigde van [verweerster] namens haar de vernietigbaarheid van het ontslag ingeroepen en verzocht om wedertewerkstelling en doorbetaling van het salaris vanaf het ontslag, vermeerderd met de wettelijke verhoging.

2.7 Op 20 maart 2025 heeft [verweerster] een verzoekschrift tot – samengevat – vernietiging van het ontslag ingediend bij het Gerecht. Op 10 juni 2025 heeft [verzoekster] een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2025. Beschikking is bepaald op 30 september 2025.

3 HET GESCHIL

3.1 [ Verzoekster] verzoekt het Gerecht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de arbeidsovereenkomst tussen partijen, voor zover die nog bestaat, met onmiddellijke ingang te ontbinden zonder toekenning van een billijke vergoeding en om [verweerster] te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.

3.2 [ Verzoekster] legt het volgende aan haar verzoek ten grondslag. Primair stelt zij dat het gedrag van [verweerster] een dringende reden oplevert om de arbeidsovereenkomst per datum beschikking te ontbinden. De dringende reden bestaat uit het ongepaste en gezagsondermijnende gedrag van [verweerster] op 20 juni 2024 in samenhang met het incident dat zich op 19 juni 2024 heeft voorgedaan. Subsidiair verzoekt [verzoekster] de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens gewijzigde omstandigheden die van dien aard zijn dat aan de arbeidsovereenkomst onmiddellijk of op korte termijn een einde komt, zonder aan [verweerster] enige vergoeding naar billijkheid toe te kennen. Volgens [verzoekster] is [verweerster] volstrekt ongeschikt om als kinderleidster werkzaam te zijn. [Verzoekster] heeft vanwege de incidenten van 19 en 20 juni 2024 en de negatieve uitlatingen die [verweerster] over [verzoekster] heeft gedaan, geen enkel vertrouwen meer in [verweerster]. [Verzoekster] is vanwege de negatieve publiciteit die het gedrag van [verweerster] heeft veroorzaakt klanten kwijtgeraakt en heeft de kinderopvang zelfs moeten sluiten. Volgens [verzoekster] bestaat geen aanleiding om aan [verweerster] enige vergoeding naar billijkheid toe te kennen.

3.3 [ Verweerster] voert gemotiveerd verweer. Volgens haar bestaat geen grond de arbeidsovereenkomst te ontbinden en dient, indien en voor zover het ontbindingsverzoek wel wordt toegewezen, een billijke vergoeding van in totaal Afl. 15.000,- aan haar te worden toegekend.

3.4 Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beslissing van belang, ingegaan.

4 DE BEOORDELING

4.1 Gelet op het overgelegde bewijs van onvermogen zal aan [verweerster] toestemming worden verleend om kosteloos te procederen.

4.2 Gesteld noch gebleken is dat het verzoek tot ontbinding verband houdt met de aanwezigheid van een opzegverbod.

4.3 Ieder der partijen is te allen tijde bevoegd zich tot de rechter te wenden met het verzoek de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen te ontbinden (artikel 7:685 BW). Als gewichtige redenen worden beschouwd omstandigheden die een dringende reden als bedoeld in artikel 677, eerste lid, BW zouden hebben opgeleverd indien de arbeidsovereenkomst deswege onverwijld zou zijn opgezegd, alsook veranderingen in de omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.

4.4 De vraag die het Gerecht moet beantwoorden is of, zoals [verzoekster] stelt en [verweerster] heeft bestreden, sprake is van gewichtige redenen om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, bestaande uit een dringende reden of zodanige veranderingen in de omstandigheden, dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen billijkheidshalve dadelijk of op korte termijn behoort te eindigen.

4.5 Voor de beantwoording van die vraag is ten eerste van belang wat zich op 19 juni 2024 – op de derde werkdag van [verweerster] – heeft afgespeeld op de werkvloer. De lezing van partijen daarover loopt uiteen. [Verzoekster] stelt dat [verweerster] die ochtend één van de kinderen van de kinderopvang hardhandig bij beide bovenarmen heeft vastgepakt, het kind vervolgens hardhandig tegen de grond heeft geduwd en luid vermanend in het gezicht heeft toegeschreeuwd. [Verweerster] betwist de door [verzoekster] geschetste gang van zaken. Volgens haar heeft zij het kind bij de schouders gepakt en het rustig teruggeleid naar de kring. Zij heeft het kind niet hardhandig vastgepakt en ook niet tegen het kind geschreeuwd, aldus [verweerster].

4.6 Het Gerecht stelt vast dat de stellingen van [verzoekster] over de gang van zaken op 19 juni 2024 worden ondersteund door een (door [verzoekster] als productie 3 bij inleidend verzoek overgelegde) verklaring van 9 mei 2025 van mevrouw [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]), een moeder (van een ander kind) die de betreffende ochtend bij de kinderopvang aanwezig was. [Betrokkene 2] heeft daarin verklaard dat zij zag dat [verweerster] het kind hardhandig beetpakte en heel hard in het gezicht van het kind schreeuwde.

4.7 [ Verweerster] stelt dat de verklaring van [betrokkene 2] om meer redenen niet betrouwbaar is. Zij wijst erop dat de verklaring dezelfde lay-out heeft als een verklaring van een andere ouder die [verzoekster] als productie heeft overgelegd en de verklaring slechts een handtekening van [betrokkene 2] bevat. Ook voert [verweerster] aan dat de verklaring van [betrokkene 2] geen duidelijkheid geeft over de dag waarop het incident zou hebben plaatsgevonden, omdat in haar verklaring geen datum wordt genoemd. Op de zitting heeft [verweerster] daaraan toegevoegd dat de verklaring van [betrokkene 2] uit boosheid zou zijn ingegeven. De reden voor die boosheid is volgens [verweerster] dat [betrokkene 2] haar kind op de betreffende dag na 9.00 uur (en dus te laat) bij de kinderopvang had gebracht en [verweerster] toen tegen [betrokkene 2] had gezegd dat haar kind daarom niet meer eerst mocht eten.

4.8 Het Gerecht ziet geen aanleiding om de twijfelen over de inhoud van de verklaring van [betrokkene 2]. Uit hetgeen partijen over en weer tijdens de zitting hebben aangevoerd, volgt duidelijk dat zij het erover eens zijn dat de gebeurtenissen waarover [betrokkene 2] heeft verklaard op 19 juni 2024 hebben plaatsgevonden en [verweerster] heeft desgevraagd bevestigd dat [betrokkene 2] op dat moment inderdaad aanwezig was. De verklaring is door [betrokkene 2] ondertekend en een kopie van haar identiteitskaart is bijgevoegd. Het Gerecht neemt daarom aan dat [betrokkene 2] achter de inhoud van de verklaring staat. Feiten en/of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, zijn niet gesteld of gebleken. Voor het oordeel dat de verklaring van [betrokkene 2] enkel door boosheid zou zijn ingegeven, is onvoldoende aangevoerd. De verklaring is bijna een jaar na de gebeurtenissen ondertekend. Het Gerecht acht het, zonder bijkomende omstandigheden die niet zijn gesteld of gebleken, niet aannemelijk dat [betrokkene 2] dergelijke serieuze beschuldigingen een jaar na dato zou uiten, slechts uit boosheid over het feit dat haar kind die bewuste ochtend niet op het door [betrokkene 2] gewenste tijdstip mocht eten.

4.9 Ook het feit dat geen camerabeelden van het incident van 19 juni 2024 voorhanden zijn en de feitelijke gang van zaken niet (meer) precies is na te gaan, doet aan de bewijskracht van de verklaring van [betrokkene 2] niet af. In de kinderopvang waren destijds wel camera’s aanwezig, maar [verzoekster] heeft op de zitting verklaard dat het incident op de beelden (vanwege de stand van de camera’s) niet (goed) te zien was en dat de beelden na twee maanden automatisch zijn gewist. Volgens [verweerster] heeft [verzoekster] de beelden bewust voor haar achtergehouden door ze te wissen, maar zij heeft geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit dat blijkt of zou kunnen volgen. Daarnaast geldt dat partijen in juni 2024 via WhatsApp hebben gecorrespondeerd over de uitbetaling van de door [verweerster] gewerkte uren (zodat [verzoekster] reden had om aan te nemen dat [verweerster] niet meer voor haar wilde werken) en dat [verweerster] eerst bij brief van 19 december 2024, en derhalve ruim na die twee maanden waarin de beelden worden bewaard, de vernietigbaarheid van het ontslag heeft ingeroepen. In het licht van deze gang van zaken is niet zonder meer aannemelijk dat [verzoekster] de beelden opzettelijk heeft gewist.

4.10 [ Verweerster] heeft tot slot nog aangevoerd dat tijdens het incident een andere leidster aanwezig was van wie geen verklaring is overgelegd. Daaruit kan volgens haar worden afgeleid dat die leidster kennelijk vond dat geen sprake was van mishandeling van het kind. Het Gerecht gaat daar niet in mee. Het enkele feit dat de betreffende leidster geen verklaring heeft afgelegd, brengt nog niet mee dat zij dus de mening van [verweerster] deelt.

4.11 Nu niet is gebleken dat de verklaring van [betrokkene 2] onbetrouwbaar is, gaat het Gerecht van de inhoud daarvan uit. Dat betekent dat het Gerecht tot uitgangspunt neemt dat [verweerster] op 19 juni 2024 een kind hardhandig heeft beetgepakt, het vervolgens hardhandig tegen de grond heeft geduwd en in het gezicht heeft toegeschreeuwd.

4.12 Van belang is verder dat een dag later, op 20 juni 2024, een ander voorval heeft plaatsgevonden, dit keer tussen partijen zelf. Over wat er die dag precies is gebeurd, lopen de standpunten opnieuw flink uiteen. In elk geval was dit voorval voor [verweerster] reden om de politie in te schakelen, nu zij naar eigen zeggen door [verzoekster] werd beschuldigd van mishandeling van het kind. Daarnaast staat vast dat [verweerster] kort daarna een bericht op Facebook heeft geplaatst waarin zij zich, zoals niet is weersproken, in zeer negatieve zin heeft uitgelaten over [verzoekster] als directeur van de kinderopvang.

4.13 Hoewel het incident op 20 juni 2024 in samenhang met het incident dat zich op 19 juni 2024 heeft voorgedaan naar het oordeel van het Gerecht geen dringende reden oplevert in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW, vormen alle hiervoor genoemde incidenten – tezamen en in onderlinge samenhang bezien – voldoende grond voor het oordeel dat sprake is van gewijzigde omstandigheden die van dien aard zijn dat aan de arbeidsovereenkomst onmiddellijk of op korte termijn een einde moet komen. Van de vier dagen dat [verweerster] heeft gewerkt, hebben zich op twee dagen incidenten van verschillende aard voorgegaan. Naar het oordeel van het Gerecht heeft [verweerster] met haar gedrag op 19 juni 2024 een grens overschreden. Het valt haar aan te rekenen dat zij als leidster van een kinderdagverblijf een erg jong kind (in haar groep waren de kinderen van 2 tot 6 jaar oud) hardhandig heeft beetgepakt en in het gezicht heeft geschreeuwd. Ook valt haar aan te rekenen dat zij – niet veel later – een negatieve verklaring over haar werkgever op Facebook heeft geplaatst. [Verweerster] heeft verklaard dat zij het bericht op Facebook heeft gezet uit kwaadheid en om ‘stoom af te blazen’. Het Gerecht kan zich voorstellen dat de gebeurtenissen op 19 en 20 juni 2024 [verweerster] hebben aangegrepen, maar zij had zich van de gedane uitlatingen moeten onthouden. Door deze weg te kiezen heeft zij het door [verzoekster] in haar te stellen vertrouwen (opnieuw) geschaad. [Verzoekster] stelt zich daarom terecht op het standpunt dat het handelen van [verweerster] tot een onherstelbare vertrouwensbreuk heeft geleid en dat een vruchtbare werkrelatie niet langer mogelijk is. Zij hoeft het geschetste gedrag van [verweerster] niet te tolereren en van haar kan niet worden gevergd dat het dienstverband met [verweerster] nog voortduurt. Het Gerecht zal de arbeidsovereenkomst tussen partijen daarom per 4 september 2025 ontbinden.

4.14 Het Gerecht ziet geen aanleiding om een vergoeding aan [verweerster] toe te kennen, nu in hetgeen hiervoor is overwogen ligt besloten dat de reden voor ontbinding met name aan haarzelf is te wijten. Verder is voor het oordeel dat geen grond voor een vergoeding bestaat van belang dat sprake is van een dienstverband (als die nog bestaat) van iets meer dan één jaar, waarvan [verweerster] slechts drieënhalve dag arbeid heeft verricht, dat zij 33 jaar oud is en dat zij, gelet op haar leeftijd en de huidige arbeidsmarkt, in staat moet worden geacht om op korte termijn ander werk te vinden. Dat [verweerster] geen werk zou kunnen krijgen vanwege de beschuldigingen die [verzoekster] richting haar heeft geuit, is niet gebleken. Integendeel: vast staat dat [verweerster] tussentijds op oproepbasis werkzaamheden heeft verricht als invalkracht bij een ander kinderdagverblijf.

4.15 De slotsom van het voorgaande is dat het verzoek van [verzoekster] zal worden toegewezen zoals hierna te vermelden.

4.16 [ Verweerster] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van [verzoekster] gevallen. Deze kosten worden tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 450,- aan griffierechten, Afl. 215,- aan explootkosten en Afl. 2.500,- aan salaris voor de gemachtigde, in totaal Afl. 3.165,-. De verzochte wettelijke rente over dit bedrag zal overeenkomstig het verzoek worden toegewezen vanaf de vijftiende dag na betekening van deze beschikking aan [verweerster]. Tevens zullen worden toegewezen de nakosten van deze procedure, begroot op Afl. 250,- aan nasalaris, verhoogd met Afl. 150,- in geval van betekening.

5 DE UITSPRAAK

Het Gerecht:

5.1 staat [verweerster] toe om kosteloos te procederen;

5.2 ontbindt de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst, indien en voor zover krachtens rechterlijk gewijsde komt vast te staan dat deze nog bestaat, met ingang van 4 september 2025, zonder toekenning aan [verweerster] van een ten laste van [verzoekster] komende vergoeding naar billijkheid;

5.3 veroordeelt [verweerster] in de kosten van dit geding aan de zijde van [verzoekster] gevallen en tot op heden begroot op Afl. 3.165,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van deze beschikking aan [verweerster] tot de dag van algehele betaling en vermeerderd met de nakosten van deze procedure, begroot op Afl. 250,- aan nasalaris, verhoogd met Afl. 150,- in geval van betekening;

5.4 verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.5 wijst af het meer of anders verzochte.

Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.M. Tijhuis, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 september 2025 in aanwezigheid van de griffier.