Terug naar bibliotheek
Hoge Raad
ECLI:NL:HR:2025:1681 - Hoge Raad - 25 november 2025
Arrest
ECLI:NL:HR:2025:1681•25 november 2025•Deze uitspraak wordt in 1 latere zaken aangehaald
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/00891
Datum25 november 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 5 maart 2024, nummer 22-004989-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
hierna: de verdachte.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat W.H. Jebbink bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal P.H.P.H.M.C. van Kempen heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] voor zover deze de op de voet van materiële schade toegewezen schadevergoeding betreft en de schadevergoedingsmaatregelen, terugwijzing van de zaak naar het hof Den Haag, opdat de zaak wat betreft de beslissing op de vorderingen van materiële schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en de schadevergoedingsmaatregelen opnieuw wordt berecht en afgedaan, en verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste tot en met het zesde en het achtste cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Beoordeling van het zevende cassatiemiddel
3.1 Het cassatiemiddel klaagt in verband met het onder 1 en 2 bewezenverklaarde over de toewijzing door het hof van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand als materiële schade en de in verband daarmee opgelegde schadevergoedingsmaatregelen.
3.2 Ten laste van de verdachte is onder 1 en 2 bewezenverklaard dat:
"1.
hij in de periode van 31 augustus 2014 tot en met 31 juli 2018 te [plaats] , althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde 1] , door in voornoemde periode - een zeer grote hoeveelheid berichten op social media (waaronder Twitter) te plaatsen waarin die [benadeelde 1] gerelateerd wordt aan onder meer stalking en seksueel misbruik en satanisme en - meermalen e-mails aan de werkgever van die [benadeelde 1] te sturen (inhoudende beledigende beweringen omtrent die [benadeelde 1] ) en - die [benadeelde 1] meermalen te bellen en e-mails te sturen en - meermalen de werkgever van die [benadeelde 1] te bellen op het werk en - meermalen (valse) meldingen te doen bij overheidsinstellingen omtrent die [benadeelde 1] ,
met het oogmerk die [benadeelde 1] , te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen;
hij in de periode van 23 september 2014 tot en met 31 juli 2018 te [plaats] en [plaats] , althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde 2] , door in voornoemde periode - een zeer grote hoeveelheid berichten op social media (waaronder Twitter) te plaatsen waarin die [benadeelde 2] gerelateerd wordt aan onder meer stalking en seksueel misbruik en satanisme en - meermalen e-mails aan de werkgever van die [benadeelde 2] te sturen (inhoudende beledigende beweringen omtrent die [benadeelde 2] ) en - meermalen de werkgever van die [benadeelde 2] te bellen en - een bos bloemen voor die [benadeelde 2] te laten bezorgen op haar werk en - die [benadeelde 2] meermalen te bellen en - meermalen (valse) meldingen te doen bij overheidsinstellingen omtrent die [benadeelde 2] ,
met het oogmerk die [benadeelde 2] , te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen."
3.3.1 Bij de stukken bevindt zich een 'Verzoek tot schadevergoeding' van de [benadeelde 1] van 30 september 2019, met bijlagen. Dit verzoek houdt onder meer in:
"Omschrijving materiële schade Bedrag Bijlage
Buitengerechtelijke kosten € 3.274,59 1
(o.a. advocaatkosten zie verzamelfacturen (2014
& 2018) voor verzamelen bewijs, sommatiebrieven,
uittreksels gemeente voor sommatie en aangetekend
versturen sommatie. Opvragen strafdossier 2004,
uittreksels, contacten politie ed)."
3.3.2 Bij de stukken bevindt zich verder een 'Verzoek tot schadevergoeding' van de [benadeelde 2] van dezelfde datum als het onder 3.3.1 genoemde stuk. Dit verzoek houdt onder meer in:
"Omschrijving materiële schade Bedrag Bijlage
Buitengerechtelijke kosten € 3.274,59 1
(o.a. advocaatkosten voor ondersteuning bij het
gehele proces (bewijs, sommatie, opvragen
strafdossier 2004, opvragen uittreksel,
ondersteuning bij contacten politie, aangetekend
versturen sommatie)."
3.3.3 De bijlage 1 bij de 'Verzoeken tot schadevergoeding' van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] bevat telkens onder meer een factuur van de advocaat van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] van 22 december 2014, voor een bedrag van € 2.360,93, zijnde de helft van € 4.721,85, met als omschrijving:
"Werkzaamheden tot en met 22 december 2014
(specificatie bijgaand)
1140 minuten à Euro 195, - per uur € 3.705,00
Verschotten (5%) € 185,25 - ------------+
€ 3.890,25
BTW (21%) € 816,95 - ------------+
Subtotaal € 4.707,20
Aangetekend verzenden sommatiebrief € 7,95
Uittreksel [plaats] € 6,70 - ------------+
Totaal: € 4.721,85
Aandeel nota (...) (helft) € 2.360,93."
De bijlage 1 bevat telkens ook een tweede factuur van de advocaat van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , van 2 november 2018, voor een bedrag van € 913,66, zijnde de helft van € 1.827,32, met als omschrijving:
"Werkzaamheden november 2017-oktober 2018
(specificatie bijgaand)
439 minuten à Euro 195, - per uur € 1.426,75
Verschotten (5%) € 71,34 - ------------+
€ 1.498,09
BTW (21%) € 314,60 - ------------+
Subtotaal € 1.812,69
Uittreksel [plaats] € 14,63 - ------------+
Totaal: € 1.827,32
Aandeel nota (...) (helft) € 913,66."
3.3.4 Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 5 maart 2024 heeft de voorzitter van het hof daar medegedeeld dat de vorderingen van de benadeelde partijen en de verklaringen van de aangevers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in het dossier zitten en wat het hof betreft als herhaald en ingelast kunnen worden beschouwd.
3.3.5 Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 8 oktober 2019 heeft de advocaat van de benadeelde partijen daar het woord gevoerd overeenkomstig de bij de stukken gevoegde pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in:
"De materiële schade van de benadeelden bestaat uit buitengerechtelijke kosten. In 2014 en in 2018 is de belaging zodanig ernstig geworden, dat zij gedwongen zijn een advocaat in te schakelen. De nota's van hun advocaatkosten zijn bij de Voegingsformulieren gevoegd."
3.3.6 De advocaat van de benadeelde partijen heeft daaraan volgens het proces-verbaal van die terechtzitting toegevoegd:
"Mr. Van Kempen voegt toe dat de advocatenkosten alleen de kosten uit 2014 betreffen, maar dat het toen nooit tot een vervolging is gekomen. In 2018 leek er eerst ook niets te gebeuren en dat zijn dus buitengerechtelijke kosten. De kosten van vandaag zijn daar niet bij inbegrepen, aldus mr. Van Kempen."
3.3.7 Volgens dat proces-verbaal heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de bij de stukken gevoegde pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in:
"Het materiële deel, de kosten van de advocaat, komen evenmin voor toewijzing in aanmerking. De Hoge Raad heeft in haar overzichtsarrest aangegeven dat de kosten van rechtsbijstand niet aan te merken zijn als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in art. 51f, eerste lid, Sv, maar als proceskosten. Indien een benadeelde partij dergelijke proceskosten als onderdeel van de schade in de zin van art. 51f Sv vordert, dient zij in zoverre in die vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard."
3.3.8 Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd met uitzondering van de opgelegde straf en maatregel. De rechtbank heeft over de vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen overwogen:
"Mr. A.R.M. van Kempen heeft zich als gemachtigde van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] gevoegd ter zake van de vorderingen tot schadevergoeding. Zij heeft namens de beide benadeelde partijen een identieke vordering tot schadevergoeding ingediend, groot € 8.274,59, bestaande uit € 3.274,59 aan materiële schade (buitengerechtelijke kosten) en € 5.000, - aan immateriële schade. Er is voorts gevorderd de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Mr. van Kempen heeft daarnaast verzocht de proceskosten volgens liquidatietarief te vergoeden.
(...)
De vordering van [benadeelde 1]
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten wordt door de rechtbank toegewezen. Blijkens de specificatie en de toelichting van mr. van Kempen ter zitting hebben deze kosten van rechtsbijstand geen betrekking op het opstellen en indienen van de onderhavige vordering hetgeen betekent dat deze kosten als buitengerechtelijk moeten worden aangemerkt en niet, zoals de raadsman heeft aangevoerd, als proceskosten.
(...)
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank aan de hand van het 'Liquidatietarief rechtbank en gerechtshoven' begroot op € 461, - (gebaseerd op 1 punt in een zaak met een geldswaarde van beneden € 10.000,-), en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte voor het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door deze feiten is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 8.274,59, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 augustus 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening ten behoeve van [benadeelde 1] .
De vordering van [benadeelde 2]
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten wordt door de rechtbank toegewezen. Blijkens de specificatie en de toelichting van mr. van Kempen ter zitting hebben deze kosten van rechtsbijstand geen betrekking op het opstellen en indienen van de onderhavige vordering hetgeen betekent dat deze kosten als buitengerechtelijk moeten worden aangemerkt en niet, zoals de raadsman heeft aangevoerd, als proceskosten.
(...)
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank aan de hand van het 'Liquidatietariefrechtbank en gerechtshoven' begroot op € 461, - (gebaseerd op 1 punt in een zaak met een geldswaarde van beneden € 10.000,-), en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte voor het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door deze feiten is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 8.274,59, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 september 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening ten behoeve van [benadeelde 2] ."
3.3.9 Het hof heeft over de vorderingen van de benadeelde partijen en over de schadevergoedingsmaatregelen beslist:
"Vordering van de [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 8.274,59 (achtduizend tweehonderdvierenzeventig euro en negenenvijftig cent) bestaande uit € 3.274,59 (drieduizend tweehonderdvierenzeventig euro en negenenvijftig cent) aan materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 461,00 (vierhonderdeenenzestig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 8.274,59 (achtduizend tweehonderdvierenzeventig euro en negenenvijftig cent) bestaande uit € 3.274,59 (drieduizend tweehonderdvierenzeventig euro en negenenvijftig cent) aan materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 76 (zesenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 31 augustus 2014.
Vordering van de [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 8.274,59 (achtduizend tweehonderdvierenzeventig euro en negenenvijftig cent) bestaande uit € 3.274,59 (drieduizend tweehonderdvierenzeventig euro en negenenvijftig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 461,00 (vierhonderdeenenzestig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 8.274,59 (achtduizend tweehonderdvierenzeventig euro en negenenvijftig cent) bestaande uit € 3.274,59 (drieduizend tweehonderdvierenzeventig euro en negenenvijftig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 76 (zesenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 23 september 2024."
3.4 De volgende bepalingen zijn van belang. - Artikel 6:95 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW):
"De schade die op grond van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding moet worden vergoed, bestaat in vermogensschade en ander nadeel, dit laatste voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft." - Artikel 6:96 lid 1 tot en met 3 BW:
"1. Vermogensschade omvat zowel geleden verlies als gederfde winst.
- Als vermogensschade komen mede voor vergoeding in aanmerking:
a. redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade die als gevolg van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, mocht worden verwacht;
b. redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid;
c. redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte.
- Lid 2 onder b en c is niet van toepassing voor zover in het gegeven geval krachtens artikel 241 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de regels betreffende de proceskosten van toepassing zijn." - Artikel 237 lid 1 en 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv):
"1. De partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, wordt in de kosten veroordeeld. De kosten mogen echter geheel of gedeeltelijk worden gecompenseerd tussen echtgenoten of geregistreerde partners of andere levensgezellen, bloedverwanten in de rechte lijn, broers en zusters of aanverwanten in dezelfde graad, alsmede indien partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld. Ook kan de rechter de kosten die nodeloos werden aangewend of veroorzaakt, voor rekening laten van de partij die deze kosten aanwendde of veroorzaakte.
- De na de uitspraak ontstane kosten worden op verzoek van de partij in het voordeel van wie een kostenveroordeling is uitgesproken, begroot door de rechter die het vonnis heeft gewezen. Deze geeft daarvoor een bevelschrift af. Hiertegen is geen hogere voorziening toegelaten." - Artikel 238 Rv:
"1. In zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen, wordt, indien de wederpartij van de in het ongelijk gestelde partij zonder gemachtigde procedeert, onder de kosten waarin laatstgenoemde partij wordt veroordeeld, opgenomen een door de rechter te bepalen bedrag voor noodzakelijke reis - en verblijfkosten van die wederpartij. De rechter kan onder de kosten waarin de in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld, ook opnemen een door hem te bepalen bedrag voor noodzakelijke verletkosten van de wederpartij.
- Procedeert de wederpartij van de in het ongelijk gestelde partij met een gemachtigde, dan wordt onder die kosten een door de rechter te bepalen bedrag opgenomen voor salaris en noodzakelijke verschotten van de gemachtigde, tenzij de rechter om in het vonnis te vermelden redenen anders beslist." - Artikel 239 Rv:
"In zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, kunnen van de kosten van de wederpartij slechts de salarissen en verschotten van de advocaat van die wederpartij ten laste van de in het ongelijk gestelde partij worden gebracht." - Artikel 240 Rv:
"Kosten terzake van ambtshandelingen, verricht door gerechtsdeurwaarders, worden berekend overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde tarieven." - Artikel 241 Rv:
"Ter zake van verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237 tot en met 240 bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten, zoals die ter voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak, kan jegens de wederpartij geen vergoeding op grond van artikel 96, tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek worden toegekend, maar zijn alleen de regels betreffende proceskosten van toepassing. Dit artikel is niet van toepassing ter zake van kosten als bedoeld in artikel 96, vijfde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek." - Artikel 532 – tot 1 januari 2020 betrof dit artikel 592a (oud) – van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv):
"Indien een benadeelde partij zich in het geding heeft gevoegd, beslist de rechter die een uitspraak als bedoeld in artikel 333 of 335 doet, over de kosten door de benadeelde partij, de verdachte en, in het in artikel 51g, vierde lid bedoelde geval, diens ouders of voogd gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken."
3.5 In zijn arrest van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 heeft de Hoge Raad onder meer overwogen:
"2.4.3 Als vermogensschade komen ingevolge art. 6:96, tweede lid, BW mede voor vergoeding in aanmerking:
a. redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade die als gevolg van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, mocht worden verwacht;
b. redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, waaronder ook zijn begrepen de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt om het gepleegde strafbare feit aan het licht te brengen;
c. redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte.
Onder vermogensschade in de hiervoor bedoelde zin zijn echter niet begrepen de door een benadeelde partij gemaakte kosten voor rechtsbijstand; deze zijn te rekenen tot de hierna te bespreken proceskosten waaromtrent de rechter ingevolge art. 592a Sv (Hoge Raad: momenteel artikel 532 Sv) in de daar bedoelde gevallen een afzonderlijke beslissing dient te geven.
(...)
Proceskosten
2.7.1 Ingevolge artikel 592a Sv dient de rechter in zijn uitspraak tevens te beslissen over de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, welke beslissing ingevolge artikel 361, zesde lid, Sv in de uitspraak dient te worden opgenomen. De wettelijke voorschriften met betrekking tot de motivering van rechterlijke uitspraken strekken zich niet uit tot de daarin opgenomen beslissing omtrent de hoogte van de kosten noch tot de vaststelling van wat tot die kosten moet worden gerekend. De begroting van de proceskosten is een feitelijke beslissing die geen motivering behoeft.
2.7.2 De kosten van rechtsbijstand zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, Sv, maar als proceskosten zoals hiervoor bedoeld. Indien een benadeelde partij dergelijke proceskosten als onderdeel van de schade in de zin van artikel 51f Sv vordert, dient zij in zoverre in die vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het voorgaande brengt mee dat dergelijke kosten ook niet in aanmerking kunnen worden genomen bij de oplegging van de in artikel 36f, eerste lid, Sr voorziene schadevergoedingsmaatregel."
3.6.1 Door de benadeelde partij gevorderde buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand komen op grond van artikel 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking voor zover: (i) condicio sine qua non-verband bestaat tussen de onrechtmatige gedraging van de verdachte en de kosten; (ii) de kosten in zodanig verband staan met die gebeurtenis dat zij, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, aan de verdachte kunnen worden toegerekend; (iii) het in het gegeven geval redelijk was om deskundige bijstand in te roepen; en (iv) de daartoe gemaakte kosten redelijk zijn (vgl. HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590, rechtsoverweging 4.4.3).
3.6.2 Op grond van artikel 241 Rv in samenhang met artikel 6:96 lid 3 BW geldt dit echter niet ten aanzien van de kosten van rechtsbijstand als bedoeld in artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder b en c, BW, als deze kosten zien op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten en de rechter daarover op grond van artikel 532 Sv in de daar bedoelde gevallen een beslissing moet nemen. Kosten van rechtsbijstand die zijn gemaakt met het oog op het indienen van de vordering tot schadevergoeding waarmee de benadeelde partij zich in het strafproces heeft gevoegd – zoals het samenstellen van het dossier ten behoeve van die voeging en daarop betrekking hebbende besprekingen met de benadeelde partij – worden geacht te zijn begrepen in de hiervoor bedoelde proceskostenveroordeling en komen dus niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking.
3.6.3 Buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand die vallen onder een van de in artikel 6:96 lid 2 BW bedoelde categorieën en die voldoen aan de onder 3.6.1 weergegeven vereisten komen dus – als zij niet in de onder 3.6.2 bedoelde zin als proceskosten zijn aan te merken – voor vergoeding in aanmerking als vermogensschade, en kunnen in het strafproces worden toegewezen als onderdeel van de in artikel 51f Sv bedoelde schade. Voor zover de formulering van het onder 3.5 weergegeven arrest van de Hoge Raad hierover onduidelijkheid laat bestaan, moet het in deze zin worden begrepen.
3.7 In het door het hof bevestigde vonnis heeft de rechtbank overwogen dat de vorderingen van de benadeelde partijen tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand geen betrekking hebben op het opstellen en indienen van die vorderingen zodat deze kosten als 'buitengerechtelijk' moeten worden aangemerkt en niet als proceskosten. In deze overwegingen ligt als oordeel besloten dat de betreffende kosten niet zijn gemaakt met het oog op de vorderingen tot schadevergoeding waarmee de benadeelde partijen zich in het strafproces hebben gevoegd, maar dat het gaat om (redelijke) kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW die zien op rechtsbijstand in de daaraan voorafgaande periode, zodat deze kosten niet worden geacht te zijn begrepen in de proceskostenveroordeling waarover de rechter op grond van artikel 532 Sv een beslissing neemt. Dat oordeel getuigt in het licht van wat onder 3.6 is vooropgesteld niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel is ook toereikend gemotiveerd, mede tegen de achtergrond van de als zodanig door de verdachte niet betwiste stelling van de benadeelde partijen dat de belaging in 2014 en 2018 zo ernstig werd dat zij gedwongen waren een advocaat in te schakelen, dat het in 2014 nooit tot een vervolging is gekomen en er ook in 2018 'eerst niets leek te gebeuren'.
3.8 Het cassatiemiddel faalt.
4 Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en F. Damsteegt, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 november 2025.