Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2025:1535 - Hoge Raad - 10 oktober 2025

Arrest

ECLI:NL:HR:2025:153510 oktober 2025

Arrest inhoud

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer25/02073 Datum10 oktober 2025

ARREST

in de zaak van

[X] (hierna: belanghebbende)

tegen

de RAAD VAN BESTUUR VAN HET UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 april 2025, nr. 23/1201 SUWI[1], op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. 21/5463) betreffende een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ingevolge de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

1 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Op grond van artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie neemt de Hoge Raad alleen kennis van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de bestuursrechter voor zover dit bij wet is bepaald. Er is geen wettelijke bepaling die beroep in cassatie openstelt tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep als deze, die betrekking heeft op een besluit ingevolge de Wet structuur uitvoeringsorganisatie wet en inkomen. Het beroep in cassatie moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

2 Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3 Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, en de raadsheren M.T. Boerlage en W.A.P. van Roij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.P.J. van Kampen, en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2025.

ECLI:NL:CRVB:2025:590.


Voetnoten

ECLI:NL:CRVB:2025:590.