ECLI:NL:HR:2025:1521 - Hoge Raad - 10 oktober 2025
Arrest
Formele relaties
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer24/02021bis Datum10 oktober 2025
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 25 april 2024, nr. BK-23/37
1 Geding in cassatie
1.1 Voor een overzicht van het geding in cassatie tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 6 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:862 (hierna: het arrest van 6 juni 2025), wordt verwezen naar dat arrest.
1.2 Bij het arrest van 6 juni 2025 heeft de Hoge Raad beslist dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven en dat de Hoge Raad de zaak zal afdoen door de beslissing van de Rechtbank om de Inspecteur te veroordelen in de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de bezwaarfase te bevestigen. De Hoge Raad heeft verder in aanvulling op de in cassatie niet bestreden beslissing van het Hof de Inspecteur te veroordelen in de kosten van het principale hoger beroep beslist dat de Inspecteur op de voet van artikel 2, lid 1, letter a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht ook zal worden veroordeeld in de kosten van belanghebbende voor het incidentele hoger beroep, vastgesteld op € 227.
1.3 De Hoge Raad heeft bij het arrest van 6 juni 2025 tot slot beslist dat de Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. 2. Beslissing over de omvang van de vergoeding van de kosten van de cassatieprocedure
2.1 Alvorens een beslissing te nemen over de omvang van de vergoeding van de kosten van de cassatieprocedure, heeft de Hoge Raad belanghebbende in de gelegenheid gesteld om nadere gegevens te verstrekken. Het gaat hierbij om gegevens ter voldoening aan de op belanghebbende rustende last om te bewijzen dat zijn geval met het oog op die proceskostenvergoeding is aan te merken als een bijzonder geval als bedoeld in rechtsoverweging 3.5.2 van het arrest van 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:46 (hierna: het arrest van 17 januari 2025).
2.2 Belanghebbende, vertegenwoordigd door S.M. Bothof, heeft bij bericht van 6 juni 2025 van die gelegenheid gebruikgemaakt. De Staatssecretaris heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2.3 Belanghebbende heeft in zijn bericht van 6 juni 2025 betoogd dat met de door hem verstrekte gegevens wordt bewezen dat op het moment waarop in deze zaak beroep in cassatie werd ingesteld (22 mei 2024), het bedrijfsmodel van zijn gemachtigde noch het eerste kenmerk van optreden op basis van no cure no pay, noch het derde kenmerk van vergaande overdekking heeft. De gemachtigde is een in 2018 opgerichte besloten vennootschap, Bothof Services B.V., met een advies- en procespraktijk, gespecialiseerd in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm).
2.4 In de op 26 september 2025 gewezen arresten met zaaknummers 24/03078bis
2.5 In rechtsoverweging 2.7.1 van de arresten van 26 september 2025 heeft de Hoge Raad aangekondigd dat met betrekking tot volgende beslissingen over de omvang van de vergoeding van kosten van rechtsbijstand in elke andere door de gemachtigde, Bothof Services B.V., als professionele rechtsbijstandverlener in het jaar 2024 bij de Hoge Raad aanhangig gemaakte procedure over de bpm waarin de belanghebbende voor de Hoge Raad stelt dat zijn geval is aan te merken als een bijzonder geval als bedoeld in rechtsoverweging 3.5.2 van het arrest van 17 januari 2025, ervan zal worden uitgegaan dat Bothof Services B.V. niet werkt op basis van no cure no pay.De Hoge Raad berekent de vergoeding van de proceskosten van deze cassatieprocedure daarom zonder inachtneming van de WHpkv.
3 Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, maar alleen voor zover deze betrekking heeft op de beslissing over de vergoeding van de kosten van belanghebbende ter zake van de behandeling van het bezwaar en de kosten ter zake van de behandeling van het incidentele hoger beroep, en voor zover daarin ontbreekt een opdracht aan de Inspecteur om het griffierecht te betalen voor de behandeling van het hoger beroep,
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
- draagt de Staatssecretaris van Financiën op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 138,
- draagt de Inspecteur op aan het Hof het griffierecht te betalen voor de behandeling van het hoger beroep van € 548,
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 4.082 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
- veroordeelt de Inspecteur aanvullend in de kosten in verband met de behandeling van het incidentele hoger beroep, vastgesteld op € 227 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.A.J. Lafleur, en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2025.
ECLI:NL:GHDHA:2024:738.
ECLI:NL:HR:2025:1375.
ECLI:NL:HR:2025:1376.
ECLI:NL:HR:2025:1377.
ECLI:NL:HR:2025:1378.
ECLI:NL:HR:2025:1379.
ECLI:NL:HR:2025:1380.
ECLI:NL:HR:2025:1381.
ECLI:NL:HR:2025:1382.
ECLI:NL:HR:2025:1383.
Wet van 20 december 2023 tot wijziging van de Wet waardering onroerende zaken en de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 in verband met het herwaarderen van de proceskostenvergoeding en vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn (Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm), Stb. 2023, 507.