Arrest inhoud

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer24/01571 Datum26 augustus 2025

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 9 april 2024, nummer 22-002865-21, in de strafzaak

tegen

[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, hierna: de verdachte.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat B.Th. Nooitgedagt bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De cassatiemiddelen zijn schriftelijk toegelicht. De advocaat-generaal P.H.P.H.M.C. van Kempen heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep. De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd. De raadsman heeft daarbij ook – na het verstrijken van de in artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde termijn – het verzoek gedaan tot aanhouding van de zaak. De Hoge Raad is van oordeel dat geen grond bestaat voor toewijzing van dat verzoek.

2 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Als cassatierechter onderzoekt de Hoge Raad alleen cassatiemiddelen (klachten) als in de wet bedoeld. Alleen een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen kan als zo’n cassatiemiddel worden aangemerkt. De als cassatiemiddelen I en II aangeduide klachten voldoen niet aan dit vereiste, zodat deze onbesproken moeten blijven. Nu de schriftuur verder enkel de klacht bevat dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden, zal de Hoge Raad gebruikmaken van de mogelijkheid om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren (zie artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3 Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 augustus 2025.