Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2023:1357

Arrest

ECLI:NL:HR:2023:13573 oktober 2023Deze uitspraak is in 1 latere zaken aangehaald

Arrest inhoud

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer22/02853 Bdw Datum3 oktober 2023

BESCHIKKING

op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 14 maart 2022, nummer RK 21/017751, op het verzet van de veroordeelde tegen een dwangbevel als bedoeld in art. 6:4:5 lid 3 Sv, ingediend door

[veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1944, hierna: de veroordeelde.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze heeft D.R. Changoer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de veroordeelde in het beroep.

2 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Op grond van artikel 6:4:5 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering is de veroordeelde in zijn cassatieberoep alleen ontvankelijk na voorafgaande consignatie (zekerheidstelling) van het nog verschuldigde bedrag en van al de kosten op de griffie van het gerecht dat de beschikking heeft gegeven, of waartoe de rechter behoort van wie de beschikking afkomstig is. De griffie van de rechtbank Noord-Nederland heeft de veroordeelde via een mededeling op de beslissing van 14 maart 2022 in de gelegenheid gesteld om binnen veertien dagen na het instellen van cassatie het verschuldigde bedrag aan het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: CJIB) te Leeuwarden te consigneren. Uit de brief van het CJIB van 9 augustus 2022 aan de Hoge Raad blijkt echter dat binnen de gestelde termijn geen betaling van de veroordeelde is ontvangen. Hieruit volgt dat de veroordeelde niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het beroep.

3 Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 oktober 2023.