ECLI:NL:HR:2023:1072
Arrest
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 22/03272 Datum 7 juli 2023
BESCHIKKING
In de zaak van
SEITUR AGENCIA DE VIAJES Y TURISMO CIA LTDA, gevestigd te Quito, Ecuador, VERZOEKSTER tot cassatie, hierna: Seitur, advocaten: J.W.M.K. Meijer en J.J. Valk,
tegen
CW TRAVEL HOLDINGS N.V., gevestigd te Amsterdam, VERWEERSTER in cassatie, hierna: CWT, advocaten: R.R. Verkerk en B.T.M. van der Wiel.
1 Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikkingen in de zaak 200.266.429/01 van het gerechtshof Amsterdam van 23 februari 2021 en 5 juli 2022. Seitur heeft tegen de beschikkingen van het hof beroep in cassatie ingesteld. CWT heeft verzocht het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans te verwerpen. De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van de beschikkingen van het gerechtshof Amsterdam van 23 februari 2021 en van 5 juli 2022 en tot verwijzing van de zaak naar (de voorzieningenrechter van) de rechtbank Amsterdam.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (i) Seitur en CWT zijn in 2011 een ‘Partnership Agreement’ (hierna: de samenwerkingsovereenkomst) aangegaan. (ii) CWT heeft in 2012 de samenwerkingsovereenkomst opgezegd. (iii) CWT heeft op 6 november 2012 een arbitrageprocedure aanhangig gemaakt tegen Seitur bij het International Court of Arbitration te Parijs, Frankrijk. Zij heeft onder meer gevorderd een verklaring voor recht dat de samenwerkingsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd en gevorderd dat Seitur wordt bevolen het gebruik van de naam, merken en domeinnaam van CWT onmiddellijk te staken. (iv) Bij vonnis van 7 april 2015 (hierna: het arbitrale vonnis) heeft het International Court of Arbitration de vorderingen van CWT grotendeels toegewezen en de tegenvorderingen van Seitur afgewezen.
2.2 CWT heeft in deze procedure bij inleidend verzoekschrift van 20 september 2019 het gerechtshof Amsterdam verzocht om volledige althans gedeeltelijke erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van het arbitrale vonnis op de voet van het Verdrag van New York 1958.
2.3.1 Het hof heeft zich in zijn tussenbeschikking
“2.1. Seitur heeft voor alle weren betoogd dat niet het hof maar de voorzieningenrechter op grond van artikel 1075 lid 2 Rv (oud), althans artikel 1076 lid 6 Rv (oud) bevoegd is om van het onderhavige verzoek kennis te nemen.
2.2. Het hof verwerpt dit betoog. Het hof volgt eerdere uitspraken waarin op dit punt is beslist dat in een geval als waar het hier om gaat – een buitenlandse arbitrage waarvan het verzoek om erkenning en tenuitvoerlegging is ingediend na inwerkingtreding van de Wet modernisering Arbitragerecht – het op het tijdstip van indiening van het verzoekschrift (20 september 2019) geldende procesrecht van toepassing is (…). De daartegen ingebrachte argumenten van Seitur werpen geen ander licht op de zaak en nopen dan ook niet tot een andere beslissing. Het hof acht zich dus op de voet van artikel 1075 lid 2 Rv, althans artikel 1076 lid 6 Rv bevoegd om van het verzoek kennis te nemen.”
2.3.2 In zijn eindbeschikking
3 Beoordeling van het middel
3.1.1 Onderdeel 1 van het middel richt zich tegen rov. 2.2 van de bestreden tussenbeschikking. Het klaagt – onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021
3.1.2 Met ingang van 1 januari 2015 is het Vierde Boek (‘Arbitrage’) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gewijzigd. Daarbij is ook de regeling voor buitenlandse arbitrages in titel 2 (‘Arbitrage buiten Nederland’) op een aantal punten gewijzigd. Het overgangsrecht is neergelegd in art. IV Wet modernisering arbitragerecht.
3.1.3 Art. IV Wet modernisering arbitragerecht maakt voor het overgangsrecht een onderscheid op grond van het moment waarop de arbitrage aanhangig is gemaakt.
Op arbitrages die op of na 1 januari 2015 aanhangig zijn gemaakt, is het nieuwe arbitragerecht van toepassing (lid 1). Daarop voortbouwend bepaalt lid 3 dat het nieuwe arbitragerecht ook van toepassing is op zaken die, kort gezegd, naar aanleiding van dergelijke arbitrages bij de rechter aanhangig zijn gemaakt.
Op arbitrages die voor 1 januari 2015 aanhangig zijn gemaakt, is het oude arbitragerecht van toepassing (lid 2). Daarop voortbouwend bepaalt lid 4 dat het oude arbitragerecht ook van toepassing is op zaken die, kort gezegd, naar aanleiding van dergelijke arbitrages bij de rechter aanhangig zijn gemaakt.
3.1.4 Art. IV Wet modernisering arbitragerecht is ook van toepassing op buitenlandse arbitrages en op zaken die naar aanleiding van dergelijke arbitrages bij de rechter aanhangig zijn gemaakt.
3.1.5 In de onderhavige zaak is de arbitrage aanhangig gemaakt op 6 november 2012, dus voor 1 januari 2015. Dat betekent dat op deze zaak op grond van art. IV lid 4 Wet modernisering arbitragerecht het oude arbitragerecht van toepassing is, zodat op grond van art. 1075 (oud) Rv dan wel art. 1076 lid 6 (oud) Rv de voorzieningenrechter in de rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek van CWT. Onderdeel 1 slaagt dus.
3.2 Onderdeel 2 is gericht tegen oordelen in de eindbeschikking van het hof die voortbouwen op het door onderdeel 1 met succes bestreden oordeel van het hof. Het onderdeel is daarom eveneens terecht voorgesteld.
3.3 Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank Amsterdam absoluut bevoegd is om het verzoek van CWT tot erkenning en tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis te behandelen en daarop te beslissen, binnen welke rechtbank de voorzieningenrechter is aangewezen (art. 1075 (oud) Rv dan wel art. 1076 lid 6 (oud) Rv). De Hoge Raad zal de zaak verwijzen naar de rechtbank Amsterdam.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikkingen van het gerechtshof Amsterdam van 23 februari 2021 en 5 juli 2022;
- verwijst het geding naar de rechtbank Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt CWT in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Seitur begroot op € 857,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien CWT deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek en S.J. Schaafsma, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 7 juli 2023.
Verdrag over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken, New York, 10 juni 1958, Trb. 1958, 145.
Gerechtshof Amsterdam 23 februari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:528.
Gerechtshof Amsterdam 5 juli 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1960.
HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1990.
HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1990, rov. 4.1.2.
HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1990, rov. 4.1.3.
HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1990, rov. 4.1.4-4.1.5.