ECLI:NL:HR:2023:1060
Arrest
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer22/01898 Datum7 juli 2023
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, van 12 april 2022, nr. 20/00380
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door L.A. Bource en M. Snikkenburg, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 17 februari 2023 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
2 Uitgangspunten in cassatie
2.1 Belanghebbende is een uitzendbedrijf voor horecapersoneel. Bij aanvang van haar werkgeverschap per mei 2017 is belanghebbende ingedeeld in sector 52 (uitzendbedrijven). Op 12 september 2017 heeft belanghebbende een herzieningsverzoek ingediend. Belanghebbende heeft daarbij verzocht om voor de heffing van premies werknemersverzekering vanaf 1 mei 2017 ingedeeld te worden in sector 33 (horeca) in plaats van in sector 52. Dit verzoek is afgewezen. Het tegen die afwijzing gemaakte bezwaar is eveneens afgewezen. Belanghebbende heeft daartegen geen beroep ingesteld.
2.2 Op 18 december 2018 oordeelde het Hof
2.3 Naar aanleiding van de uitspraak van 18 december 2018 heeft belanghebbende op 16 februari 2019 opnieuw verzocht om indeling in sector 33 met terugwerkende kracht tot 1 mei 2017. Over dit verzoek gaat deze procedure.
3 Procedure voor het Hof
3.1 Voor het Hof was de ingangsdatum van de sectorwijziging in geschil. Belanghebbende pleitte voor de ingangsdatum 1 mei 2017 en de Inspecteur pleitte voor 1 november 2018.
3.2 Het Hof heeft in aanmerking genomen dat de aanleiding om wederom wijziging van de sectorindeling te verzoeken is gelegen in de uitspraak van 18 december 2018, waaruit voortvloeit dat ook belanghebbende in aanmerking komt voor indeling in sector 33. De reeds gedane afdrachten naar het tarief dat hoort bij sector 52 zijn onherroepelijk komen vast te staan. Daarmee hebben zowel de indeling in die sector als de afdracht van daarbij behorende premies formele rechtskracht gekregen, aldus het Hof.
3.3 Het Hof heeft voorts in aanmerking genomen dat de Inspecteur beleidsvrijheid heeft bij de bepaling van de ingangsdatum van een wijziging van de sectorindeling. Het Hof acht redelijk dat de Inspecteur aansluiting heeft gezocht bij zijn beleid inzake ambtshalve teruggave. Uit dit beleid vloeit voort dat in dit geval alleen teruggaaf wordt verleend ter zake van afdrachten die nog niet onherroepelijk vaststonden ten tijde van de uitspraak van 18 december 2018. Gelet op de bezwaartermijn van zes weken, zijn dat de premieafdrachten die zijn gedaan op of na 6 november 2018. Op dat moment kon belanghebbende nog aangifte doen en loonheffingen afdragen voor de maand oktober 2018, aldus het Hof.
3.4 Naar het oordeel van het Hof moet daarom de ingangsdatum van de sectorwijziging worden gesteld op 1 oktober 2018. De gevolgen van deze beslissing voor belanghebbende zijn niet onevenredig aan de met dat besluit te dienen doelen, zodat van strijd met artikel 3:4 of 4:84 Awb geen sprake is, aldus het Hof. Het Hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat deze gevolgen niet uitsluitend aan het beleid van de Inspecteur te wijten zijn, maar ook aan de omstandigheid dat belanghebbende niet in beroep is gegaan tegen de afwijzing van haar eerdere verzoek om herindeling.
4 Beoordeling van de klachten
4.1 Belanghebbende bestrijdt in de eerste plaats het oordeel van het Hof dat de indeling in sector 33 per 1 oktober 2018 dient plaats te vinden. Belanghebbende doet daartoe een beroep op hetgeen de Hoge Raad heeft geoordeeld in een arrest van 24 september 2021
4.2 Op de gronden die zijn uiteengezet in de onderdelen 6.3 tot en met 6.9 van de conclusie van de Advocaat-Generaal kan dit betoog niet leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak Daaruit volgt dat de overige klachten geen bespreking behoeven.
4.3 Het beroep in cassatie moet ongegrond worden verklaard.
5 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
6 Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel, M.T. Boerlage, P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2023.
ECLI:NL:GHARL:2022:2741.
ECLI:NL:PHR:2023:193.
ECLI:NL:GHARL:2018:10971.
ECLI:NL:HR:2021:1239.