ECLI:NL:HR:2022:47
Arrest
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/00736 Datum 1 februari 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 25 februari 2020, nummer 20-002555-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, hierna: de verdachte.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft ertoe geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, maar uitsluitend ten aanzien van de kwalificatie van het onder 1 bewezenverklaarde feit en de strafoplegging, dat de Hoge Raad de kwalificatie van feit 1 zal verbeteren en de duur van de opgelegde gevangenisstraf naar de gebruikelijke maatstaf zal verminderen, met verwerping van het beroep voor het overige.
2 Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Beoordeling van het derde cassatiemiddel
3.1 Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof ten aanzien van de mate waarin de redelijke termijn bij de behandeling van de zaak in hoger beroep is overschreden.
3.2 In het geval dat de zaak in laatste feitelijke aanleg is behandeld in tegenwoordigheid van de verdachte en/of zijn raadsman en op de terechtzitting niet een verweer is gevoerd over de overschrijding van de redelijke termijn, moet worden aangenomen dat de verdachte niet langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging heeft geleefd. Een klacht in cassatie over de overschrijding van de redelijke termijn als gevolg van het tijdsverloop voor de bestreden uitspraak, kan in zo’n geval niet slagen. (Vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, rechtsoverweging 3.9.)
3.3 Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 11 februari 2020 is de zaak behandeld in aanwezigheid van de gemachtigde raadsman van de verdachte en is namens de verdachte geen verweer gevoerd over de overschrijding van de redelijke termijn. Gelet op wat onder 3.2 is overwogen, stuit het cassatiemiddel daarop af.
4 Ambtshalve opmerking over de kwalificatie van het onder 1 bewezenverklaarde
In de conclusie van de advocaat-generaal onder 31 tot en met 33 wordt met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde geconstateerd dat het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte dit heeft medegepleegd “terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan”, maar dat het hof dit heeft gekwalificeerd als “medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd”. Het hof heeft kennelijk als gevolg van een misslag verzuimd de strafverzwarende omstandigheid als bedoeld in artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht in de kwalificatie te vermelden. De Hoge Raad leest de kwalificatie van het onder 1 bewezenverklaarde met herstel van deze misslag. Daarom ziet de Hoge Raad geen grond om de bestreden uitspraak op deze grond ambtshalve te vernietigen.
5 Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 februari 2022.