ECLI:NL:HR:2022:1399
Arrest
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 22/01935
Datum 7 oktober 2022
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: G.E.M. Later,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 713679 / FA RK 22-840 van de rechtbank Amsterdam van 25 februari 2022.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot vernietiging van de beschikking van 25 februari 2022 van de rechtbank Amsterdam en tot terugwijzing naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1 In deze uitspraak is aan de orde of het verzoek om een zorgmachtiging kan worden toegewezen als de bevindingen van de geneesheer-directeur, bedoeld in art. 5:15 lid 2 Wvggz, ontbreken.
2.2 Ten aanzien van betrokkene is een zorgmachtiging verleend tot en met 23 maart 2022. De officier van justitie heeft verzocht een aansluitende zorgmachtiging te verlenen voor de duur van twaalf maanden. In het verzoekschrift van de officier van justitie staat onder meer het volgende: “De officier van justitie heeft op 21 december 2021 [de geneesheer-directeur] aangewezen.
Van deze geneesheer-directeur zijn op 7 februari 2022 bevindingen (…) ontvangen (bijlage: Bevindingen GHD) (…).”
Er zijn geen bevindingen van de geneesheer-directeur overgelegd.
2.3 De rechtbank heeft een zorgmachtiging verleend voor de in het dictum vermelde vormen van verplichte zorg tot en met 25 februari 2023. De rechtbank heeft daartoe, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
“Van de in het verzoekschrift genoemde vormen van zorg die zijn gebaseerd op het zorgplan, het advies van de geneesheer-directeur en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, acht de rechtbank de volgende vormen van verplichte zorg noodzakelijk: (…)”
3 Beoordeling van het middel
3.1.1 Onderdeel I van het middel klaagt dat de rechtbank ten onrechte een zorgmachtiging heeft verleend, omdat de bevindingen van de geneesheer-directeur als bedoeld in art. 5:15 lid 2 Wvggz ontbreken in de processtukken.
3.1.2 De geneesheer-directeur beoordeelt of het zorgplan voldoet aan de uitgangspunten van art. 2:1 Wvggz en draagt daarna zijn bevindingen over aan de officier van justitie (art. 5:15 Wvggz). Art. 5:17 lid 3 Wvggz bepaalt dat de officier van justitie bij het verzoekschrift in elk geval de onder a-g genoemde stukken voegt, waaronder (onder e) de bevindingen van de geneesheer-directeur, bedoeld in artikel 5:15 Wvggz.
3.1.3 Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het voorbereiden van een zorgmachtiging nauw overleg vraagt tussen de officier van justitie en de geneesheer-directeur, omdat de geneesheer-directeur het zorginhoudelijke deel van de zorgmachtiging voorbereidt en de officier van justitie het verzoekschrift opstelt en indient. Gezamenlijk dragen zij er zorg voor dat de rechter beschikt over een volledig dossier, waarin alle relevante informatie, waaronder de zorginhoudelijke, is gebundeld ten behoeve van de rechterlijke toets. Uitgangspunt is daarbij dat de officier van justitie zorg draagt voor een zo volledig mogelijk verzoekschrift waarmee de rechter op basis van een zo breed mogelijk beeld van de betrokkene een beslissing kan nemen.
3.1.4 Gelet op het voorgaande volgt uit het wettelijk stelsel dat de rechter geen zorgmachtiging kan verlenen als de bevindingen van de geneesheer-directeur ontbreken. Het onderdeel slaagt dan ook.
3.2 Onderdeel II behoeft geen behandeling.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
-
vernietigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 25 februari 2022;
-
wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, H.M. Wattendorff en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 7 oktober 2022.
Kamerstukken II 2015/16, 32399, nr. 25, p. 161 en 166.