ECLI:NL:HR:2021:1646
Arrest
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 20/02116
Datum 5 november 2021
BESCHIKKING
In de zaak van
[verzoeker],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: de broer,
advocaat: F.J. Fernhout,
tegen
1. [verweerster 1],wonende te [woonplaats],
2. [verweerster 2],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTERS in cassatie,
hierna: zus 1 en zus 2,
advocaat: J.W.H. van Wijk,
4. [verweerster 4],wonende te [woonplaats],
5. [verweerster 5],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTERS in cassatie,
hierna: zus 3 en zus 4 en de legataris,
niet verschenen.
de beschikking in de zaak 7811225 \ EZ VERZ 19-191 van de rechtbank Limburg van 20 september 2019;
de beschikking in de zaak 200.270.900/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 16 april 2020.
De broer heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Zus 1 en zus 2 hebben verzocht het beroep te verwerpen.
De overige verweersters hebben geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van de broer heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1 De vader van partijen is in 2018 overleden. Bij testament heeft hij de broer en de zussen aangewezen als erfgenamen. Het testament bevat in art. IX tevens de volgende bepaling:
“Ik benoem [de broer] tot executeur afwikkelingsbewindvoerder. (…) Ik ken de executeur naast de in de wet aan de executeur toegekende bevoegdheden tevens de bevoegdheid toe de goederen van de nalatenschap te verkopen en te leveren of de nalatenschap te verdelen. (…)”
De broer heeft deze benoeming aanvaard.
2.2 Zus 1 heeft in deze procedure onder meer verzocht de broer als executeur te ontslaan op grond van gewichtige redenen (art. 4:149 lid 2 BW).
2.3 De kantonrechter heeft de broer ontslagen als executeur van de nalatenschap.
2.4 Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd.
3 Beoordeling van de middelen
3.1 Het tweede middel klaagt dat het hof de broer niet had mogen ontslaan als afwikkelingsbewindvoerder, omdat het inleidend verzoek daarop geen betrekking heeft en de beschikking van de kantonrechter daarover geen beslissing inhoudt.
3.2.1 Het hof heeft onmiskenbaar de bevoegdheden die de broer in het testament kreeg als “afwikkelingsbewindvoerder” onlosmakelijk verbonden geacht met de benoeming tot executeur. In rov. 3.7.4 stelt het hof voorop dat aan een executeur die tevens afwikkelingsbewindvoerder is ruime bevoegdheden kunnen worden toegekend, en gebruikt het vervolgens de omschrijving “executeur-afwikkelingsbewindvoerder”. In rov. 3.7.5 overweegt het hof dat de kantonrechter de broer heeft ontslagen uit diens hoedanigheid als “executeur-afwikkelingsbewindvoerder”. In rov. 3.7.6 merkt het hof op dat de kantonrechter de broer heeft ontslagen als “executeur c.a.”.
3.2.2 In de aangehaalde overwegingen ligt besloten dat volgens hof het ontslag “als executeur” in het inleidend verzoek en in de beschikking van de kantonrechter mede betrekking had op de bevoegdheden die de broer verkreeg doordat hij in art. IX van het testament niet slechts tot executeur, maar tot “executeur afwikkelingsbewindvoerder” was benoemd. De broer heeft na zijn ontslag daarom ook geen bevoegdheden meer als afwikkelingsbewindvoerder. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering. Hierop stuiten de klachten van het tweede middel af.
3.3 Ook de overige klachten van de middelen kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
4 Beslissing
De Hoge Raad:
-
verwerpt het beroep;
-
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.E. du Perron, als voorzitter, S.J. Schaafsma en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op 5 november 2021.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 16 april 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1343.