ECLI:NL:HR:2020:538
Arrest
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 19/00214
Datum 27 maart 2020
ARREST
In de zaak van
[eiser],wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
hierna: [eiser],
advocaat: J.P. Heering,
tegen
VM VASTGOED B.V.,gevestigd te Groningen,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: VM Vastgoed,
advocaat: R.T. Wiegerink.
de vonnissen in de zaak C/18/173262/HA ZA 17-8 van de rechtbank Noord-Nederland van 19 april 2017 en 23 augustus 2017;
de arresten in de zaak 200.228.324/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 juli 2018 en 16 oktober 2018.
[eiser] heeft tegen de arresten van het hof beroep in cassatie ingesteld.
VM Vastgoed heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor VM Vastgoed toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaten van partijen hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1 Deze zaak gaat over het toepassingsbereik van art. 3:301 lid 2 BW. Op grond van die bepaling moet een gewoon rechtsmiddel tegen een uitspraak waarvan de rechter heeft bepaald dat zij in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte of van een deel van een zodanige akte, op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen ervan worden ingeschreven in het register als bedoeld in art. 433 Rv. De vraag is of deze bepaling van toepassing is in een geval waarin (i) een partij is veroordeeld binnen een bepaalde termijn haar medewerking te verlenen aan de overdracht en levering van een registergoed, (ii) in de uitspraak is bepaald dat, indien die partij in gebreke blijft die veroordeling na te komen, de uitspraak in de plaats treedt van (een deel van) de tot levering van dat registergoed bestemde akte en (iii) die partij op het moment van het instellen van het rechtsmiddel aan de veroordeling heeft voldaan.
2.2 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden, vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1-1.3. Deze komen, kort samengevat, erop neer dat partijen een overeenkomst hebben gesloten die onder meer inhoudt dat [eiser] een woning zal leveren aan VM Vastgoed.
2.3.1 VM Vastgoed vordert onder meer dat [eiser] wordt veroordeeld zijn medewerking te verlenen aan de levering van de woning aan VM Vastgoed.
2.3.2 De rechtbank heeft de vordering van VM Vastgoed bij vonnis van 23 augustus 2017 toegewezen. Het dictum luidt, voor zover in cassatie van belang: “5.1. veroordeelt [eiser] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan de overdracht en levering van de woning, conform het bepaalde in de overeenkomst van 27 juni 2016 en concept leveringsakte (…),
5.2. bepaalt dat, indien [eiser] in gebreke blijft de veroordeling onder 1. na te komen, dit vonnis in de plaats treedt van zijn bij akte van levering vereiste wilsverklaring en handtekening.”
2.3.3 [eiser] heeft voldaan aan de hiervoor in 2.3.2 onder 5.1 geciteerde veroordeling door op 8 september 2017 te verschijnen bij de notaris en zijn medewerking te verlenen aan het opmaken van de akte van levering. De akte van levering is op dezelfde datum ingeschreven in de openbare registers.
2.3.4 [eiser] heeft bij dagvaarding van 15 november 2017 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank.
2.3.5 De griffier van de rechtbank heeft aan VM Vastgoed bericht dat dit hoger beroep niet is ingeschreven in het register als bedoeld in art. 433 Rv (hierna: het rechtsmiddelenregister).
2.3.6 Het hof heeft in zijn tussenarrest, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen.
2.3.7 Bij zijn eindarrest heeft het hof [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
3 Beoordeling van het middel
3.1 De onderdelen 1-3 van het middel zijn gericht tegen het oordeel van het hof dat art. 3:301 lid 2 BW in dit geval van toepassing is. De onderdelen wijzen erop dat het pand is verkocht en geleverd krachtens een daartoe bestemde notariële leveringsakte en dat het die akte is die in de openbare registers is ingeschreven. Daardoor is de door de rechtbank gestelde voorwaarde waaronder het vonnis in de plaats zou treden van de leveringsakte, niet in vervulling gegaan. Het vonnis is dus nooit daadwerkelijk in de plaats van de leveringsakte getreden en heeft evenmin deel uitgemaakt van die akte, aldus de onderdelen. Daardoor is ook de betrouwbaarheid van de openbare registers niet in het geding geweest. Art. 3:301 lid 2 BW biedt volgens de onderdelen slechts bescherming tegen het bijzondere risico dat ontstaat wanneer een voor vernietiging vatbare uitspraak in plaats van de notariële akte wordt ingeschreven in de openbare registers.
3.2 Op grond van art. 3:301 lid 1 BW kan een uitspraak waarvan de rechter heeft bepaald dat zij in de plaats treedt van een (deel van een) tot levering van een registergoed bestemde akte, na betekening aan degene die tot levering is veroordeeld, worden ingeschreven in de openbare registers, indien de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan (lid 1 onder a), of uitvoerbaar bij voorraad is en een termijn van veertien dagen of zoveel korter of langer als in de uitspraak is bepaald, sinds de betekening is verstreken (lid 1 onder b).
3.3 Op grond van art. 3:301 lid 2 BW moeten verzet, hoger beroep en cassatie tegen een uitspraak waarvan de rechter heeft bepaald dat zij in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte of van een deel van een zodanige akte, op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen van het rechtsmiddel worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister.
3.4 Het voorschrift van art. 3:301 lid 2 BW dat het rechtsmiddel binnen acht dagen na het instellen daarvan moet worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister, strekt ertoe dat bij inschrijving in de openbare registers van een uitspraak die in de plaats treedt van (een deel van) een tot levering bestemde akte als bedoeld in art. 3:89 BW, zoveel mogelijk buiten twijfel wordt gesteld dat op het tijdstip waarop de beroepstermijn verstreek, geen rechtsmiddel is ingesteld. Dit is van belang voor de rechtszekerheid die is vereist bij de verkrijging van registergoederen. De bepaling bewerkstelligt dat de griffier van het gerecht dat de uitspraak heeft gedaan, bij de afgifte van de in art. 25 Kadasterwet bedoelde verklaring dat hem niet van het instellen van een gewoon rechtsmiddel is gebleken, kan afgaan op het rechtsmiddelenregister. Dit is niet alleen van belang in de gevallen die in art. 25 lid 1, onder a en b, Kadasterwet zijn genoemd, maar ook in het geval waarin de in te schrijven uitspraak uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
3.5 Uit hetgeen hiervoor in 3.4 is overwogen, volgt dat art. 3:301 lid 2 BW een beperkte strekking heeft. Gelet op de zware sanctie van niet-ontvankelijkheid is er geen grond het toepassingsbereik van deze bepaling uit te breiden tot gevallen die niet door de wettekst worden bestreken,
3.6 De overige onderdelen van het middel behoeven geen behandeling.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
-
vernietigt de arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 juli 2018 en 16 oktober 2018;
-
verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
-
veroordeelt VM Vastgoed in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 499,01 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren M.J. Kroeze, C.H. Sieburgh, H.M. Wattendorff en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op 27 maart 2020.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 24 juli 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:6767.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 16 oktober 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:9090.
Zie HR 4 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7615, rov. 3.3.1.
Vgl. o.a. HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1468, rov. 3.4.3; HR 19 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP4743, rov. 4.4.