Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2019:685

Arrest

ECLI:NL:HR:2019:68510 mei 2019Deze uitspraak is in 1 latere zaken aangehaald

Arrest inhoud

10 mei 2019

Eerste Kamer

19/00013

TT/AR

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[verzoeker] ,wonende te [woonplaats] , VERZOEKER tot cassatie,

t e g e n

ABN AMRO BANK N.V. gevestigd te Amsterdam, VERWEERSTER in cassatie, niet verschenen.

Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] .

1 Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:

a. de beschikking in de zaak C/13/625635/HA RK 17-83 van de rechtbank Amsterdam van 13 juli 2017;

b. de beschikking in de zaak 200.220.119/01 van het gerechtshof Amsterdam van 11 september 2018.

De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2 Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker in zijn cassatieberoep. [verzoeker] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

3 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Het op 9 oktober 2018 ingekomen verzoekschrift is ingediend door [verzoeker] zelf en is niet, zoals vereist door art. 426a lid 1 Rv, ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Dit verzuim kan worden hersteld door hetzelfde verzoekschrift binnen twee weken na binnenkomst ter griffie van de Hoge Raad opnieuw in te dienen, maar nu ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Dit brengt mee dat [verzoeker] in zijn beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Weliswaar bepaalt art. 46 lid 4 (oud) Wet bescherming persoonsgegevens dat een verzoekschrift als bedoeld in dat artikel niet behoeft te worden ingediend door een advocaat, maar deze bepaling heeft geen betrekking op de procedure in cassatie (HR 14 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2311). Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 8.

4 Beslissing

De Hoge Raad verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Deze beschikking is gegeven door de raadsheren G. Snijders, als voorzitter, T.H. Tanja-van den Broek en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op 10 mei 2019.