Arrest inhoud

12 december 2017

Strafkamer

nr. S 16/03319

EC/SA

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 15 juni 2016, nummer 21/007570-15, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M. Wezepoel, advocaat te Nootdorp, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Namens de benadeelde partij [betrokkene 1] heeft M.M. Veldhuysen, advocaat te Zwolle, een verweerschrift ingediend en bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissing op de vordering benadeelde partij en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2. Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde namens de verdachte voorgestelde middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3 Beoordeling van het eerste namens de benadeelde partij voorgestelde middel

3.1. Het middel klaagt dat de benadeelde partij niet voor de terechtzitting van het Hof is opgeroepen teneinde aldaar zijn vordering toe te lichten.

3.2. Ingevolge het tweede lid van art. 413 Sv, dient aan de benadeelde partij schriftelijk te worden medegedeeld op welke dag de zaak ter terechtzitting in hoger beroep zal worden behandeld. De strekking van dit wettelijk voorschrift is dat de benadeelde partij in de gelegenheid wordt gesteld de behandeling van haar vordering in hoger beroep bij te wonen, teneinde aldaar haar belangen te kunnen behartigen, bijvoorbeeld door overeenkomstig hetgeen is bepaald in het derde lid van art. 334 Sv, welke bepaling ingevolge art. 415 Sv van overeenkomstige toepassing is in hoger beroep, haar vordering mondeling toe te lichten. De rechter dient te onderzoeken of aan eerstgenoemd voorschrift is voldaan. Indien zulks niet het geval is behoort hij - tenzij de benadeelde partij ter terechtzitting is verschenen - het onderzoek ter terechtzitting te schorsen, opdat genoemde mededeling alsnog aan de benadeelde partij kan worden gedaan (vgl. HR 14 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0822, NJ 1998/156).

3.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is de benadeelde partij aldaar niet verschenen. De stukken houden niets in waaruit kan volgen dat de mededeling als bedoeld in art. 413, tweede lid, Sv aan de benadeelde partij is gedaan. Gelet daarop en op hetgeen hiervoor onder 3.2 is overwogen had het Hof ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of die mededeling was gedaan. De bestreden uitspraak houdt daaromtrent echter niets in. Het middel is terecht voorgesteld.

4 Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het vierde namens de verdachte voorgestelde middel en het tweede namens de benadeelde partij voorgestelde middel geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

5 Beslissing

De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de strafoplegging, de beslissing omtrent de schadevergoedingsmaatregel derhalve daaronder begrepen; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan; verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 december 2017.