Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2017:160

Arrest

ECLI:NL:HR:2017:1603 februari 2017Deze uitspraak is in 2 latere zaken aangehaald

Arrest inhoud

3 februari 2017

Eerste Kamer

16/02625

LZ/AS

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

mr. M.A.R. Schuckink Kool, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden en kantoorhoudende te Den Haag, OPPOSANT op de voet van art. 29 lid 1 Wet griffierechten burgerlijke zaken (hierna: Wgbz) tegen een beslissing van de griffier van de Hoge Raad, mede optredend namens [betrokkene 1].

1 Feiten en procesverloop

[betrokkene 1] heeft cassatieberoep ingesteld tegen de door de rechtbank Den Haag op 10 december 2015 uitgesproken beschikking, waarbij hij niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap op de voet van art. 17 RWN. Bij beschikking van de Hoge Raad van 8 juli 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1516) is [betrokkene 1] niet-ontvankelijk verklaard in zijn cassatieberoep op de voet van art. 80a lid 1 RO. De hoogte van het in cassatie verschuldigde griffierecht is door de griffier van de Hoge Raad bepaald op € 325,--. Tegen deze beslissing is opposant op de voet van art. 29 lid 1 Wgbz in verzet gekomen. De griffier van de Hoge Raad heeft een verweerschrift ingediend, waarbij hij heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het verzetschrift. De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt primair tot niet-ontvankelijkverklaring van [betrokkene 1] in zijn verzet en subsidiair tot afwijzing van het verzet.

2 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzet

2.1 Op 12 maart 2016 is het hiervoor in 1 genoemde bedrag van € 325,-- geïncasseerd van de rekening-courant van opposant. Op 11 mei 2016 is ter griffie van de Hoge Raad een verzetschrift ingekomen, inhoudende dat [betrokkene 1] in verzet komt “tegen de weigering van [het] verzoek de griffierechten […] op nihil te stellen.”

2.2 Ingevolge art. 29 lid 1 Wgbz kan binnen een maand na de betaling van het griffierecht verzet worden ingesteld. Nu de rekening-courant op 12 maart 2016 is gedebiteerd, eindigde de verzettermijn op 12 april 2016.

2.3 Het betoog dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, wordt verworpen op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.9-3.12.

2.4 Het hiervoor overwogene brengt mee dat het op 11 mei 2016 ingestelde verzet te laat is gedaan, zodat [betrokkene 1] daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

3 Beslissing

De Hoge Raad verklaart [betrokkene 1] niet-ontvankelijk in zijn verzet.

Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 3 februari 2017.