ECLI:NL:HR:2017:1229
Arrest
Arrest inhoud
4 juli 2017
Strafkamer
nr. S 16/00199 P
CeH/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 11 november 2014, nummer 21/005506-13, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966.
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2 Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat art. 74 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) eraan in de weg staat dat aan de betrokkene een ontnemingsmaatregel kan worden opgelegd.
2.2. Het bestreden arrest houdt in, voor zover van belang: "De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 11 november 2014 (parketnummer 21-004908-13) ter zake van
- feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd en
- feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd (artikel 69 Awr). In artikel 74 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is bepaald dat er geen ontnemingsmaatregel kan worden opgelegd ter zake van bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten. Dat betekent dat met betrekking tot eventueel financieel voordeel dat de veroordeelde zou hebben genoten door het opzettelijk onjuist doen van belastingaangiften, het hof geen ontnemingsmaatregel zal opleggen. (...) Het voorgaande betekent dat de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden afgewezen."
2.3. Art. 74 Awr luidt: "Ter zake van bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten vindt artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing."
2.4. Het middel berust op de opvatting dat art. 74 Awr niet uitsluit dat een ontnemingsmaatregel wordt opgelegd aan de natuurlijke persoon die aan door een rechtspersoon gepleegde, bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten feitelijke leiding heeft gegeven en uit die feiten, al of niet naast de rechtspersoon, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Die opvatting is onjuist.
2.5. Het middel faalt.
3 Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-presiden W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juli 2017.