Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2016:1416

Arrest

ECLI:NL:HR:2016:14165 juli 2016Deze uitspraak is in 9 latere zaken aangehaald

Arrest inhoud

5 juli 2016

Strafkamer

nr. S 15/02855

AJ/EC

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 2 juni 2015, nummer 23/000642-15, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1. Het middel klaagt dat het Hof de door de Hoge Raad gegeven terugwijzingsopdracht heeft miskend.

2.2. Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang. (i) Bij arrest van 23 februari 2012 is de verdachte door het Hof ter zake van 1. "opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast" (misdrijf) veroordeeld tot een werkstraf van twintig uren, subsidiair tien dagen hechtenis, ter zake van 2. "overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994" (overtreding) tot een werkstraf van tien uren, subsidiair vijf dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie maanden, en ter zake van 3. "als bestuurder van een motorrijtuig daarmede op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden" (overtreding) tot een werkstraf van tien uren, subsidiair vijf dagen hechtenis. (ii) De verdachte heeft tegen dat arrest beroep in cassatie ingesteld. (iii) De Hoge Raad heeft bij arrest van 3 februari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:199, NJ 2015/173) het hiervoor onder (i) genoemde arrest vernietigd. Het dictum van het arrest luidt als volgt: "De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan."

(iv) Bij het thans bestreden arrest heeft het Hof de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde vrijgesproken. Dit arrest houdt onder het opschrift "Strafoplegging overige feiten" het volgende in: "De raadsman heeft ter terechtzitting onder meer betoogd dat het arrest van de Hoge Raad van 3 februari 2015 in die zin moet worden begrepen, dat tot een geheel nieuwe strafoplegging moet worden gekomen, ook ten aanzien van de feiten 2 en 3. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat uit de hierna geciteerde woorden van het dictum van het arrest van de Hoge Raad van 3 februari 2015 "vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging" in samenhang met de omstandigheid dat het hof in zijn arrest van 23 februari 2012 per bewezen verklaard feit een afzonderlijke straf heeft geformuleerd en opgelegd, slechts kan worden opgemaakt dat de Hoge Raad enkel de strafoplegging ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit heeft vernietigd en de strafoplegging voor het overige in stand heeft gelaten. De beslissingen tot strafoplegging ten aanzien van de overige feiten zijn dan ook niet meer aan een hernieuwd oordeel van het hof onderworpen."

2.3. De rechter naar wie de Hoge Raad na (partiële) vernietiging van een uitspraak de zaak heeft verwezen of teruggewezen, is gebonden aan de door de Hoge Raad gegeven beslissing (vgl. HR 27 februari 1996, ECLI:NL:HR:1996:AD2500, NJ 1996/478). Indien, zoals in dit geval, de bestreden uitspraak door de Hoge Raad wat betreft de strafoplegging wordt vernietigd, zijn in die vernietiging in beginsel en tenzij in het desbetreffende arrest anders is vermeld, begrepen alle in de bestreden uitspraak genomen beslissingen als bedoeld in art. 351 Sv omtrent de oplegging van een straf en/of maatregel (vgl. HR 26 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1430, NJ 2014/42). Daaronder zijn dus ook begrepen de beslissingen omtrent het opleggen van straf ter zake van andere bewezenverklaarde feiten, ook als dit overtredingen zijn (vgl. HR 7 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM6936, NJ 2010/574).

2.4. Het vorenstaande brengt mee dat het Hof op grond van de beslissing van de Hoge Raad de zaak op het bestaande hoger beroep niet louter opnieuw had moeten berechten en afdoen wat betreft het onder 1 tenlastegelegde, maar tevens wat betreft de strafoplegging ter zake van de feiten 2 en 3. Met zijn hiervoor onder 2.2 sub iv weergegeven overweging en zijn daarop gebaseerde oordeel dat de beslissingen tot strafoplegging ten aanzien van de feiten 2 en 3 niet aan zijn oordeel waren onderworpen, heeft het Hof derhalve de terugwijzingsopdracht van de Hoge Raad miskend.

2.5. Nu de bij de uitspraak van het Hof van 23 februari 2012 opgelegde (bijkomende) straffen door de Hoge Raad zijn vernietigd en daarmee zijn vervallen, is het belang van de verdachte bij zijn klacht dat het Hof heeft verzuimd opnieuw over de strafoplegging ter zake van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde te beslissen, echter niet evident. In aanmerking genomen dat geen andere middelen van cassatie zijn voorgesteld, is ook het belang van de verdachte bij zijn cassatieberoep niet evident. De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3 Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juli 2016.