Arrest inhoud

17 maart 2015

Strafkamer

nr. S 11/03897 B

ABG/SG

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 9 augustus 2011, nummer RK 10/970, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:

[klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de klaagster niet-ontvankelijk zal verklaren in het door haar ingestelde cassatieberoep.

2 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1. Het cassatieberoep is gericht tegen een beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 9 augustus 2011 waarbij een klaagschrift van de klaagster strekkende tot teruggave aan haar van een aantal - in het kader van een rechtshulpverzoek van het Koninkrijk Noorwegen - conservatoir inbeslaggenomen goederen ongegrond is verklaard.

2.2. Het betreft hier goederen waarop naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van de Noorse autoriteiten door het Openbaar Ministerie conservatoir beslag is gelegd. Het Noorse Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat deze goederen aan [betrokkene] toebehoren. De Noorse autoriteiten hebben een rechtshulpverzoek gedaan ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een in Noorwegen gewezen rechterlijke beslissing waarbij - kort gezegd - voornoemde [betrokkene] is veroordeeld tot betaling van geldbedragen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Bij de stukken van het geding bevindt zich een uitspraak van 16 april 2014 van de Rechtbank Rotterdam waarin de tenuitvoerlegging van deze Noorse rechterlijke beslissing toelaatbaar is verklaard.

2.3. Bij arrest van 25 november 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3382) heeft de Hoge Raad [betrokkene] niet-ontvankelijk verklaard in het door hem tegen deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam ingestelde cassatieberoep. Daarmee is de beslissing tot tenuitvoerlegging van de Noorse uitspraak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van [betrokkene] onherroepelijk geworden en kon op dat moment worden aangevangen met de tenuitvoerlegging van de Noorse ontnemingsvordering.

2.4. Het verhaal van de in het beklag bedoelde voorwerpen vindt op grond van art. 574, eerste lid, Sv plaats op de wijze voorzien in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voorts houdt het derde lid van dit wetsartikel in dat ten aanzien van derden die geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben op de inbeslaggenomen voorwerpen eveneens de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing zijn. Dit betekent dat de klaagster geen belang meer heeft bij het beroep tegen de beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 9 augustus 2011 waarin haar beklag ongegrond is verklaard. De klaagster zal zich op grond van art. 574, derde lid, Sv ten aanzien van de in het klaagschrift bedoelde goederen moeten wenden tot de burgerlijke rechter.

2.5. De klaagster dient daarom in het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.

3 Beslissing

De Hoge Raad verklaart de klaagster niet-ontvankelijk in het beroep.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 maart 2015.