Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2012:BV8216

Arrest

ECLI:NL:HR:2012:BV82161 juni 2012

Arrest inhoud

1 juni 2012

Eerste Kamer

11/03153

DV/MD

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

1. [Verzoeker 1],

2. [Verzoekster 2],

beiden wonende te [woonplaats],

VERZOEKERS tot cassatie,

advocaat: mr. R.W. van den Hoek,

t e g e n

1. DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ROTTERDAM RIJNMOND, LOCATIE ROTTERDAM,

gevestigd te Rotterdam,

2. DE STICHTING BUREAU JEUGDZORG ZUID-HOLLAND,

gevestigd te 's-Gravenhage,

VERWEERDERS in cassatie,

advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] c.s., de Raad en BJZ.

1. Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

a. de beschikkingen in de zaak 334600 van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 juni 2009, 19 oktober 2009 en 11 maart 2010;

b. de beschikking in de zaak 200.068.764/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 april 2011.

De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof hebben [verzoeker] c.s. beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Raad en BJZ hebben verzocht het beroep te verwerpen.

De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt ertoe dat de zaak wordt aangehouden opdat de moeder van [de minderjarige] alsnog in de gelegenheid kan worden gesteld haar zienswijze kenbaar te maken.

3. Beantwoording van de vraag of de biologische moeder van de minderjarige alsnog in de gelegenheid moet worden gesteld een verweerschrift in te dienen

3.1 De zaak betreft een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om te voorzien in de voogdij over de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] (Polen), hierna te noemen de minderjarige.

3.2 Uit de beschikking van het hof blijkt dat het hof aan de biologische moeder van de minderjarige, [de biologische moeder], wonende te [woonplaats], Polen, op 26 januari 2011 een aangetekende brief heeft doen sturen waarin haar werd gevraagd om aan het hof te berichten of zij gehoord wilde worden, dan wel haar mening per brief kenbaar te maken. Daarop is van de zijde van de biologische moeder een brief in de Poolse taal bij het hof ingekomen. Nadien ontving het hof een Nederlandse vertaling van deze brief. Het hof heeft blijkens de aanhef van zijn beschikking de biologische moeder van de minderjarige als belanghebbende aangemerkt en bij zijn beslissing acht geslagen op de inhoud van haar brieven.

3.3 Onder deze omstandigheden moet de biologische moeder, aan wie de griffier geen afschrift van het verzoekschrift in cassatie heeft toegezonden, op een lijn worden gesteld met een verschenen belanghebbende.

Aan haar behoort dan ook alsnog een afschrift van dat verzoekschrift te worden toegezonden, met vermelding van de in art. 426b Rv. bedoelde termijn. De Hoge Raad zal voor dit geval een langere dan de in de wet bepaalde termijn voor de indiening van een verweerschrift vaststellen.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

draagt de griffier op om alsnog een afschrift van het verzoekschrift in cassatie alsmede een afschrift van de conclusie van de Procureur-Generaal toe te zenden aan [de biologische moeder] en daarbij te vermelden dat zij binnen een termijn van twee maanden na verzending van die afschriften een door een advocaat bij de Hoge Raad getekend verweerschrift ter griffie van de Hoge Raad kan indienen;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, W.D.H. Asser en A.H.T. Heisterkamp, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 1 juni 2012.