Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2009:BK3577 - Hoge Raad - 21 december 2009

Arrest

ECLI:NL:HR:2009:BK357721 december 2009Deze uitspraak is in 1 latere zaken aangehaald

Genoemde wetsartikelen

Arrest inhoud

22 december 2009

Eerste Kamer

09/04126

EE

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[Betrokkene],

wonende te [woonplaats],

VERZOEKSTER tot cassatie,

advocaat: mr. G.E.M. Later,

t e g e n

DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ALKMAAR,

VERWEERDER in cassatie,

niet verschenen.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.

1. Het geding in feitelijke instantie

De officier van justitie heeft op 7 juli 2009, onder overlegging van (onder meer) een ondertekende geneeskundige verklaring een verzoek ingediend bij de rechtbank aldaar tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis.

Nadat de rechtbank betrokkene, bijgestaan door haar raadsvrouwe, alsmede een arts-assistent op 10 juli 2009 had gehoord, heeft zij bij beschikking van diezelfde datum de verzochte machtiging verleend voor de periode van 10 juli 2009 tot 31 juli 2009.

De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.

De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van betrokkene in haar cassatieberoep.

3. Ontvankelijkheid van het beroep

Het beroep is gericht tegen een beschikking op een verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in art. 27 Wet Bopz.

De geldigheidsduur van de door de rechtbank op 10 juli 2009 verleende machtiging is echter ingevolge art. 30 Wet Bopz op 31 juli 2009 verstreken, zodat betrokkene geen belang meer heeft bij haar beroep en om deze reden daarin niet kan worden ontvangen.

4. Beslissing

De Hoge Raad verklaart betrokkene niet-ontvankelijk in haar beroep.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president F.H. Koster op 22 december 2009.