Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2009:BI9326

Arrest

ECLI:NL:HR:2009:BI932615 december 2009

Arrest inhoud

15 december 2009

Strafkamer

nr. S 08/00076 E

ABG/SM

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, Economische Kamer, van 3 augustus 2007, nummer 24/000290-06, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2. Beoordeling van het middel

2.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof bij zijn vrijspraak de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten.

2.2. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

"hij op of omstreeks 25 februari 2005, althans in de periode van 1 december 2004 tot en met 25 februari 2005, te of bij Oosterzee, (althans) in de gemeente Lemsterland, al dan niet opzettelijk, zich van afvalstoffen, te weten een (grote) hoeveelheid uien en/of schillen van uien en/of wortels en/of bollen van lelies heeft ontdaan door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te storten, anderszins op of in de bodem te brengen of te verbranden."

2.3. Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken en daartoe het volgende overwogen:

"Aan verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij zich, al dan niet opzettelijk, heeft ontdaan van afvalstoffen (te weten uien, schillen van uien, wortels en bollen van lelies), door deze buiten een inrichting te storten.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat verdachte genoemde stoffen heeft betrokken van een tweetal bedrijven die deze op verdachtes land heeft gestort. Afgezien van een beperkt deel dat door verdachte is gebruikt in zijn bedrijfsgebouwen (en dus binnen de inrichting) zijn er met betrekking tot die stoffen door of namens verdachte geen handelingen verricht. Nog daargelaten of met betrekking tot die stoffen kan worden gesproken van afvalstoffen in de zin van de Wet milieubeheer, heeft naar het oordeel van het hof verdachte niet te gelden als normadressaat van de overtreden bepaling. Weliswaar heeft verdachte toegestaan dat de in de tenlastelegging genoemde stoffen op zijn land werden gestort, doch dat maakt hem nog geen pleger van het strafbare feit zoals is ten laste gelegd. Daarvan kan naar het oordeel van het hof pas worden gesproken als verdachte ten aanzien van die stoffen een handeling heeft verricht die is gericht op het zich ontdoen daarvan, zoals bijvoorbeeld het onderwerken. Nu zulks hier niet is gebleken acht het hof niet bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken."

2.4.1. De tenlastelegging is toegesneden op art. 10.2, eerste lid, Wet milieubeheer (Wm), dat luidt:

"Het is verboden zich van afvalstoffen te ontdoen door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te storten, anderszins op of in de bodem te brengen of te verbranden."

2.4.2. Het begrip "afvalstoffen" is in art. 1.1 Wm, zoals dat luidde ten tijde van het tenlastegelegde feit, als volgt omschreven:

"Afvalstoffen: alle stoffen, preparaten of andere producten die behoren tot de categorieën die zijn genoemd in bijlage I bij richtlijn nr. 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of moet ontdoen."

Art.1.1 Wm houdt thans de volgende begripsomschrijving in:

"Afvalstoffen: alle stoffen, preparaten of producten die behoren tot de categorieën die zijn genoemd in bijlage I bij de richtlijn nr. 2006/12/EG van het Europees parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of moet ontdoen."

2.5.1. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte de in de tenlastelegging genoemde afvalstoffen heeft betrokken van twee bedrijven die deze op zijn land hebben gestort, hetgeen de verdachte heeft toegestaan. Het Hof heeft geoordeeld dat dit storten de verdachte "nog geen pleger (maakt) van het strafbare feit zoals is ten laste gelegd. Daarvan kan naar het oordeel van het Hof pas worden gesproken als verdachte ten aanzien van die stoffen zelf een handeling heeft verricht die is gericht op het zich ontdoen daarvan, zoals bijvoorbeeld het onderwerken".

2.5.2. Het oordeel van het Hof dat van het "zich ontdoen van" afvalstoffen geen sprake kan zijn in een geval als het onderhavige, waarin de verdachte door hem betrokken afvalstoffen door de leveranciers daarvan buiten een inrichting heeft laten storten zonder dat hij zelf daartoe nog een handeling heeft verricht, is onjuist omdat het van een te beperkte uitleg van het bestanddeel "zich ontdoen van" in de zin van art. 10.2, eerste lid, Wm getuigt.

Het Hof heeft de verdachte derhalve vrijgesproken van iets anders dan hem was tenlastegelegd en dus de grondslag van de tenlastelegging verlaten.

2.5.3. Het middel klaagt daarover terecht.

3. Slotsom

Het vorenoverwogene brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en dat als volgt moet worden beslist.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak;

wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, Economische Kamer, opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw wordt berecht en behandeld.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, J.W. Ilsink, H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 15 december 2009.